4.2Gelet op het feitencomplex zoals onder 4.1 beschreven, stelt de rechtbank vast dat er sprake was van een rechtsgeldig huwelijk en een feitelijke gezinsband tussen eisers op het moment dat referent vanwege de oorlogssituatie in Syrië naar Libanon vluchtte. De gezinsband bestond daarom reeds voor binnenkomst van referent in Nederland. De rechtbank overweegt verder dat referent eiseres heeft genoemd in zijn asielgehoren en dat hij na het verkrijgen van zijn vergunning binnen drie maanden een mvv-aanvraag in het kader van nareis heeft ingediend voor zijn echtgenote waarmee hij tot zijn vertrek uit Syrië gehuwd was en een feitelijke gezinsband mee had. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de feitelijke gezinsband tussen eisers niet is verbroken in de periode tussen referent zijn vlucht uit Syrië en de binnenkomst van referent in Nederland. Hetgeen verweerder in dit kader tegenwerpt, namelijk dat referent een relatie had met een andere vrouw in Libanon, waardoor huwelijksproblemen zijn ontstaan en het contact tussen eisers tijdelijk verbroken is geweest, is onvoldoende voor het oordeel dat niet langer sprake zou zijn van een feitelijke gezinsband tussen eisers.
5. Reeds gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor een mvv in het kader van nareis. Hetgeen eisers overigens hebben aangevoerd, behoeft derhalve geen bespreking.
6. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal een nieuwe beslissing op het bezwaar dienen te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers hebben gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).