ECLI:NL:RBDHA:2018:15201

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3016 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure na verzet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een opposant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De opposant had beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, die op 15 maart 2017 was genomen. De rechtbank had eerder, op 15 maart 2018, het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarbij het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten was toegewezen. De opposant had verzet aangetekend tegen deze uitspraak, omdat hij vond dat er ten onrechte geen kostenvergoeding was toegekend voor een ingediende conclusie van repliek.

De rechtbank oordeelde dat de opposant, door het verlenen van de gelegenheid om te reageren op het verweerschrift, impliciet in de gelegenheid was gesteld om te repliceren. Dit leidde tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding had toegekend voor de ingediende conclusie van repliek. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard en zelf in de zaak voorzien door het verzoek om vergoeding van de proceskosten toe te wijzen. De rechtbank heeft de kosten in verband met de rechtsbijstand in de bezwaarfase vastgesteld op € 501,- en de kosten in de beroepsfase op € 1503,-. Tevens is de rechtbank van oordeel dat het betaalde griffierecht van € 46,- aan de opposant moet worden vergoed.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak staat voor het verzet geen rechtsmiddel open, maar voor het beroep kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/3016 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2018 op het verzet van

[opposant], te [plaats], opposant

(gemachtigde: mr. M.J.G. Schroeder)

en uitspraak in de beroepszaak tussen

opposant

en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. S.O. Vos).

Procesverloop

Opposant heeft tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 15 maart 2017 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 15 maart 2018 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, het
bestreden besluit vernietigd voor zover verweerder daarbij het verzoek om vergoeding van
de in bezwaar gemaakte proceskosten heeft afgewezen en het verzoek om vergoeding van
de in bezwaar gemaakte proceskosten, begroot op € 501,-, toegewezen en bepaald dat deze
uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. De
rechtbank heeft verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te
vergoeden en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten die eiser in verband met het
beroep heeft moeten maken tot een bedrag van € 501,-.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2018. Opposant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk gegrond geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat verweerder ten onrechte geen geen oordeel had gegeven over de proceskosten in de bezwaarfase.
De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten toe te wijzen. De rechtbank heeft overwogen dat het nadere stuk van eiser van 24 oktober 2017 door de rechtbank niet is aangemerkt als conclusie van repliek omdat de rechtbank eiser niet ingevolge artikel 8:43 van de Awb in de gelegenheid heeft gesteld te repliceren (zie r.o. 7.16 van Hof Den Haag 17 augustus 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2397). Voor het indienen van dit stuk is derhalve geen vergoeding toegekend.
2. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat ten onrechte geen kostenvergoeding is toegekend voor de op 24 oktober 2017 ingediende conclusie van repliek, ter hoogte van een half procespunt als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. De beslissing om geen vergoeding voor repliek toe te kennen was niet kennelijk in de zin van art. 8:54. Op 29 augustus 2017 verzocht de gemachtigde de rechtbank, opposant met toepassing van artikel 8:43, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen, schriftelijk te repliceren. Naar aanleiding van dat verzoek stelde de rechtbank opposant op 26 september 2017 in de gelegenheid om “schriftelijk te reageren op het verweerschrift van 12 juli 2017... binnen vier weken”. Daarmee heeft de rechtbank het verzoek niet afgewezen. Opposant stelt primair dat de rechtbank hem vooraf in de gelegenheid heeft gesteld tot repliceren, subsidiair dat de rechtbank hem achteraf in de gelegenheid heeft gesteld repliek in te dienen en nog meer subsidiair dat de rechtbank hem ten onrechte feitelijk, maar niet formeel, in de gelegenheid heeft gesteld om schriftelijk te repliceren, hetgeen in een onbehoorlijke rechtsbedeling resulteerde, die niet als kennelijk aan het oordeel van de hoger beroepsrechter dient te worden onthouden.
3. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval, nu opposant uitdrukkelijk heeft verzocht om repliek te mogen indienen en de rechtbank opposant in de gelegenheid heeft gesteld te reageren en hiervoor een termijn van vier weken heeft gegeven, zonder daarbij te vermelden dat de reactie niet als repliek zou worden aangemerkt, aanleiding bestond voor het toekennen van 0,5 punt voor het indienen van het andere stuk van 24 oktober 2017.
4. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan. Partijen zijn beide uitgenodigd voor de zitting over het verzet. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek na de zitting niet kan bijdragen aan de beoordeling van de beroepszaak. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het beroep.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:15, tweede lid, van de Awb voor zover verweerder daarbij over het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten geen oordeel heeft gegeven. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten toe te wijzen. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vastgesteld op € 501,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).
6. De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die opposant in verband met de behandeling van het beroep en verzet redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase worden op grond van het Bpb vastgesteld op € 1503,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van repliek, 0,5 punt voor het indienen van een verzetschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan opposant het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder daarbij het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten heeft afgewezen;
  • wijst het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten toe, begroot deze kosten op € 501,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten die opposant in verband met het beroep heeft moeten maken tot een bedrag van € 1503,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.M. van der Meide, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist op het verzet geen rechtsmiddel open.
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.