In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een opposant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De opposant had beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, die op 15 maart 2017 was genomen. De rechtbank had eerder, op 15 maart 2018, het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarbij het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten was toegewezen. De opposant had verzet aangetekend tegen deze uitspraak, omdat hij vond dat er ten onrechte geen kostenvergoeding was toegekend voor een ingediende conclusie van repliek.
De rechtbank oordeelde dat de opposant, door het verlenen van de gelegenheid om te reageren op het verweerschrift, impliciet in de gelegenheid was gesteld om te repliceren. Dit leidde tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding had toegekend voor de ingediende conclusie van repliek. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard en zelf in de zaak voorzien door het verzoek om vergoeding van de proceskosten toe te wijzen. De rechtbank heeft de kosten in verband met de rechtsbijstand in de bezwaarfase vastgesteld op € 501,- en de kosten in de beroepsfase op € 1503,-. Tevens is de rechtbank van oordeel dat het betaalde griffierecht van € 46,- aan de opposant moet worden vergoed.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak staat voor het verzet geen rechtsmiddel open, maar voor het beroep kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.