ECLI:NL:RBDHA:2018:15176

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 838
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een mvv-aanvraag op basis van niet-rechtsgeldig huwelijk en onvoldoende relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een Syrisch echtpaar, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eisers hadden een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor de echtgenote van eiser, die ook de Syrische nationaliteit bezit. De aanvraag werd afgewezen door verweerder, die stelde dat er geen sprake was van een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk en dat er geen duurzame en exclusieve relatie bestond. Verweerder had bovendien geconstateerd dat de communicatie tussen eisers voornamelijk via internet plaatsvond en dat zij niet samenwoonden.

Eisers voerden aan dat zij gehuwd waren en dat er een huwelijksakte was overgelegd, maar verweerder betwistte de rechtsgeldigheid van het huwelijk op basis van de omstandigheden waaronder het was gesloten. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende gemotiveerd had gesteld dat er geen rechtsgeldig huwelijk was en dat de relatie niet voldeed aan de vereisten voor gezinshereniging. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eisers ongegrond was en dat de afwijzing van de mvv-aanvraag terecht was.

De rechtbank heeft ook overwogen dat, hoewel verweerder ten onrechte had afgezien van het horen van de referent, dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden gepasseerd, omdat eisers niet in hun belangen waren geschaad. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.002,-. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/838

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

[eiser],eiser,
gezamenlijk te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: J. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf aan eiseres in het kader van nareis afgewezen.
Bij besluit van 10 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2018.
Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser, die als referent optreedt, heeft de Syrische nationaliteit. Op 24 februari 2016 is aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Op 23 maart 2016 heeft eiser een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) aangevraagd ten behoeve van zijn echtgenote [eiseres], eiseres, die ook de Syrische nationaliteit bezit.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit de aanvraag afgewezen en heeft hieraan ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van samenwoning en dat niet gebleken is van een intentie om samen te wonen. Evenmin hebben eisers aannemelijk gemaakt dat zij door redenen buiten hun schuld niet konden samenwonen. Ook heeft verweerder erop gewezen dat referent heeft verklaard dat het contact hoofdzakelijk via het internet plaatsvond. De manier waarop door eisers invulling werd gegeven aan hun relatie, namelijk door apart te leven en hoofzakelijk contact te houden via het internet, kan volgens verweerder niet leiden tot het ontstaan van een feitelijke gezinsband.
2.1
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd. In aanvulling op het primaire besluit heeft verweerder daartoe overwogen dat eisers de wijze waarop zij stellen dat zij elkaar hebben ontmoet en de wijze waarop de relatie is begonnen niet aannemelijk hebben gemaakt. Verder kan volgens verweerder de relatie tussen eisers niet worden aangemerkt als een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk. De relatie kan volgens verweerder evenmin beschouwd worden als duurzaam en exclusief. Ook stelt verweerder dat er geen internationale verplichtingen zijn die Nederland dwingen om in dit geval gezinshereniging toe te staan. Daarnaast bestaat bij verweerder het vermoeden dat sprake is van een huwelijk dat enkel en alleen is gesloten om een verblijfsvergunning in Nederland te bewerkstelligen.
3. Eisers stellen zich op het standpunt dat uit de stukken van de onderhavige procedure genoegzaam blijkt waarom het verzoek om verlening van een mvv behoort te worden ingewilligd. Eisers wijzen erop dat zij zijn gehuwd, dat er een huwelijksakte is overgelegd en dat het huwelijk geregistreerd is in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP). Ook menen eisers dat het standpunt van verweerder dat zij enkel gehuwd zijn met het oog op een mvv niet juist is en onvoldoende is gemotiveerd. Verder stellen eisers dat het vereiste dat zij moeten hebben samengewoond om recht te hebben op gezinshereniging strijdig is met artikel 8 van het Verdrag betreffende de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Ook achten eisers dit in strijd met het uitgangspunt dat echtelieden recht hebben op gezinshereniging en dat niet-samenwonen daaraan niet kan afdoen. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijzen zij naar hoofdstuk 6 van het ‘Handbook on Procedures and Criteria for Determining Refugee Status’. Daarnaast voeren eisers aan dat het onredelijk is om de niet-samenwoning tegen te werpen aangezien het verklaarbaar is waarom zij niet hebben kunnen samenwonen. Voorts stellen eiseres dat niet in te zien valt waarom verweerder geen identificerend interview heeft gehouden. Tot slot voeren eisers aan dat de vaststelling van verweerder dat het bezwaar kennelijk ongegrond is onjuist is en dat verweerder niet heeft kunnen afzien van het horen van referent in bezwaar.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk. Eisers hebben weliswaar een huwelijksakte overgelegd, maar verweerder heeft er terecht op gewezen dat dit huwelijkscontract, dat is gesloten bij een advocatenkantoor in Egypte, niet kan gelden als bewijs van een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk. Voorts heeft verweerder opgemerkt dat een Europeaan alleen een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk in Egypte kan afsluiten als hij of zij een geldige verblijfsvergunning heeft en dat niet ingezien wordt dat de regels voor eisers anders zouden zijn. Niet gesteld of gebleken is dat deze overweging van verweerder geen stand kan houden. De rechtbank acht daarbij voorts van belang dat in de brief van 14 september 2016, waarin eiser antwoord geeft op de vragen van verweerder, staat dat er in Egypte geen officiële huwelijksakte is opgemaakt omdat eisers geen verblijfsvergunning in Egypte hadden. Ook overigens zijn eisers er niet in geslaagd om te onderbouwen dat sprake is van een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk. Zo hebben eisers gesteld dat zij een traditioneel huwelijk hebben gesloten, maar hebben zij niet de huwelijksakte of andere officiële of indicatieve documenten overgelegd om dit te onderbouwen. De rechtbank overweegt verder dat de inschrijving in de BRP niet tot een ander oordeel kan leiden. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de inschrijving in de BRP niet maakt dat verweerder moet uitgaan van een rechtsgeldig huwelijk aangezien de registratie van een gesteld huwelijk in de BRP slechts is gebaseerd op verklaringen die onder ede zijn afgelegd. Aan de registratie in de BRP komt derhalve geen doorslaggevend belang toe (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2160).
4.2
De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat er geen sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Verweerder heeft daarbij terecht van belang geacht dat de wijze waarop door eisers invulling werd gegeven aan hun relatie niet kan leiden tot het ontstaan van een feitelijke gezinsband. Eisers hadden namelijk hoofdzakelijk contact via het internet en leefden apart van elkaar omdat zij zich bevonden in andere landen. Het betoog dat het onredelijk is om aan eisers de niet-samenwoning tegen te werpen, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eisers onvoldoende hebben onderbouwd dat het voor hen onmogelijk zou zijn om samen te wonen. Daarbij acht de rechtbank mede van belang dat eisers hebben verklaard dat zij in oktober 2012 op traditionele wijze gehuwd zijn, dat zij na het huwelijk hun eigen weg zijn gegaan en dat niet dan wel onvoldoende gebleken is dat zij de intentie hebben gehad om samen te wonen. Ook van belang is dat verweerder in het bestreden besluit uitgebreid uiteen heeft gezet waarom eisers, gelet op de hiaten en bevreemdingwekkende aspecten, de wijze waarop zij elkaar ontmoet hebben niet aannemelijk hebben gemaakt. Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom zij evenmin de wijze waarop de relatie is begonnen aannemelijk hebben gemaakt. Daarnaast heeft verweerder in het verweerschrift terecht gewezen op enkele ongerijmde verklaringen over het gestelde huwelijk. Eisers hebben hieromtrent geen verschoonbare verklaringen afgelegd, dan wel documenten overgelegd die duidelijkheid zouden kunnen scheppen ten aanzien van het vorenstaande. De rechtbank overweegt verder dat het betoog dat het vereiste dat eisers moeten hebben samengewoond in strijd is met artikel 8 van het EVRM en met het uitgangspunt dat echtelieden recht hebben op gezinshereniging geen doel treft. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, heeft verweerder namelijk naast het vereiste van samenwoning ook andere feiten en omstandigheden bij de beoordeling betrokken. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om eisers een identificerend gehoor aan te bieden. Eisers zijn er immers niet in geslaagd om aan te tonen dat sprake is van een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk, dan wel dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie, en zij hebben evenmin aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van documenten ter onderbouwing van hun relatie niet aan hen is toe te rekenen.
4.3
Ten aanzien van het betoog dat verweerder het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard en derhalve niet heeft kunnen afzien van het horen van referent in bezwaar, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft naar aanleiding van hetgeen in bezwaar is aangevoerd, onder meer de stelling dat sprake is van een rechtsgeldig huwelijk, nieuwe argumenten aangevoerd in het bestreden besluit. Zo heeft verweerder in het bestreden besluit in aanvulling op het primaire besluit overwogen dat er geen sprake is van een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk en heeft verweerder uiteengezet dat eisers de wijze waarop zij elkaar hebben ontmoet en de wijze waarop hun relatie is begonnen niet aannemelijk hebben gemaakt. Gelet daarop kan niet worden geoordeeld dat redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over de ongegrondheid van het bezwaar. Verweerder heeft dan ook ten onrechte afgezien van het horen van referent. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te passeren. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet aannemelijk dat eisers door de schending van de hoorplicht in hun belangen zijn geschaad. Hoewel eisers door deze gang van zaken hun bezwaren niet tijdens een hoorzitting naar voren hebben kunnen brengen, hebben eisers in beroep alsnog voldoende gelegenheid gehad om hun standpunten naar voren te brengen en om deze standpunten te onderbouwen. De beroepsgrond faalt.
5. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht en op goede gronden de aanvraag tot het verlenen van een mvv heeft afgewezen.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
7. Met de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding om verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten te veroordelen. Het bedrag van deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.002,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.