In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een Syrisch echtpaar, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eisers hadden een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor de echtgenote van eiser, die ook de Syrische nationaliteit bezit. De aanvraag werd afgewezen door verweerder, die stelde dat er geen sprake was van een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk en dat er geen duurzame en exclusieve relatie bestond. Verweerder had bovendien geconstateerd dat de communicatie tussen eisers voornamelijk via internet plaatsvond en dat zij niet samenwoonden.
Eisers voerden aan dat zij gehuwd waren en dat er een huwelijksakte was overgelegd, maar verweerder betwistte de rechtsgeldigheid van het huwelijk op basis van de omstandigheden waaronder het was gesloten. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende gemotiveerd had gesteld dat er geen rechtsgeldig huwelijk was en dat de relatie niet voldeed aan de vereisten voor gezinshereniging. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eisers ongegrond was en dat de afwijzing van de mvv-aanvraag terecht was.
De rechtbank heeft ook overwogen dat, hoewel verweerder ten onrechte had afgezien van het horen van de referent, dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden gepasseerd, omdat eisers niet in hun belangen waren geschaad. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.002,-. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.