In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Eritrese, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank diende te beoordelen of de maatregel van bewaring die aan eiseres was opgelegd op 25 oktober 2018, rechtmatig was. Eiseres had beroep ingesteld tegen dit besluit, dat was genomen op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat er een onmiskenbare wettelijke grondslag moet zijn voor de beperking van het grondrecht op fysieke vrijheid, zoals vastgelegd in artikel 5 van het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. De rechtbank concludeerde dat de wetgever niet de intentie had om de term 'terugkeer' in artikel 59 Vw 2000 in een andere betekenis te gebruiken dan in de Terugkeerrichtlijn, wat leidde tot de conclusie dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was. Eiseres had recht op schadevergoeding voor de periode dat zij onterecht in bewaring was gehouden. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 880,- en veroordeelde de Staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 501,-. De uitspraak werd openbaar gedaan en is digitaal ondertekend.