ECLI:NL:RBDHA:2018:15157

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
20 december 2018
Zaaknummer
09-817892-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van moord en vernieling door verdachte op zijn ex-vriendin en eigendommen van derden

Op 21 december 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van voorbereiding van moord op zijn ex-vriendin en vernieling van eigendommen van derden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 juli 2018 in 's-Gravenhage een mes had verworven met de intentie om zijn ex-vriendin, [slachtoffer 1], om het leven te brengen. De verdachte had verklaard dat hij naar verschillende adressen was gegaan om haar te vinden en haar te doden. Daarnaast heeft hij autobanden van een andere persoon, [slachtoffer 2], vernield en een portiekdeur beschadigd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf jaar geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van één jaar op, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychische problemen, waaronder een borderline persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 2], tot schadevergoeding toegewezen, ter hoogte van € 394,94, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de noodzaak van behandeling van de verdachte om de veiligheid van de maatschappij te waarborgen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/817892-18
Datum uitspraak: 21 december 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 7 december 2018 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Sannes en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.I. Kouwenhoven naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 juli 2018 te 's-Gravenhage ter voorbereiding van het te
plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van
acht jaren of meer is gesteld, te weten moord of doodslag (op zijn ex-vriendin
[slachtoffer 1] ) als bedoeld in artikel 289 of 287 van het Wetboek van Strafrecht,
opzettelijk (een) mes(sen) bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft
verworven en/of voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 10 juli 2018 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk
- een of meer autobanden, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] ,
en/of
- een portiekdeur, geheel of ten dele toebehorende aan de Vereniging van
Eigenaren van (het portiek aan) de [straatnaam 1] nummers 822 tot en met 832,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereiding van moord dan wel doodslag op zijn ex-vriendin [slachtoffer 1] door daartoe een mes te verwerven en/of voorhanden te hebben. Onder feit 2 wordt verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van autobanden en/of een portiekdeur.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide feiten, met dien verstande dat verdachte zich ten aanzien van feit 1 schuldig heeft gemaakt aan voorbereiding van moord op zijn ex-vriendin [slachtoffer 1] .
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat onvoldoende vast is komen te staan dat verdachte het mes bij zich had ter voorbereiding van het met voorbedachten rade doden van zijn ex-vriendin [slachtoffer 1] . Voor voorbedachte raad is een kalm beraad en rustig overleg nodig terwijl de houding van verdachte ten tijde van de aanhouding daar niet op duidde. Daarnaast is het verwerven/voorhanden hebben van het mes onvoldoende om van een voorbereiding te kunnen spreken.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte opzettelijk een mes heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad bestemd ter voorbereiding van het misdrijf als in de tenlastelegging omschreven, te weten moord of doodslag op zijn ex-vriendin [slachtoffer 1] .
Ingevolge artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr) is sprake van strafbare voorbereiding wanneer de dader opzettelijk middelen verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft bestemd tot het begaan van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 8 jaar of meer is gesteld. In de rechtspraak zijn criteria ontwikkeld om vast te stellen of sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen en middelen. Er moet worden beoordeeld of de voorbereidingshandelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn bestemd tot het begaan van een misdrijf zoals bedoeld in artikel 46, eerste lid, Sr. Uit de rechtspraak (zie onder meer HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0213) volgt dat een drietal criteria maatgevend zijn om te bepalen of een voorwerp is bestemd tot het begaan van de beoogde misdrijven, te weten:
de uiterlijk verschijningsvorm van de voorbereidingsmiddelen;
het gebruik daarvan;
het ‘misdadige’ doel dat verdachte met het gebruik voor ogen had.
Dit betekent dat niet alleen de aard en het gebruik van het voorwerp op zichzelf doorslaggevend is, maar ook de intentie van verdachte meeweegt bij het bewijs van de bestemming. Het opzet is hierin gelegen dat moet worden vastgesteld dat verdachte het voorwerp overeenkomstig de bestemming wilde gebruiken. De rechtbank verwijst hierbij naar een arrest van de Hoge Raad van 17 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9358.
Uit het dossier volgt dat de politie op 10 juli 2018 de melding kreeg dat een man op de kruising van de [straatnaam 1] met de [straatnaam 2] te Den Haag banden van een Audi lek stak. De politie is vervolgens ter plaatse gegaan en zij hebben verdachte aangehouden. Verdachte had op dat moment in zijn ene hand een mes en in zijn andere hand een fles. [2] Verdachte heeft vervolgens bij de politie verklaard dat hij die dag naar de [straatnaam 1] was gegaan om zijn ex-vriendin te vinden en haar om het leven te brengen. Verdachte had besloten om naar elk adres te gaan waar zij gewoond hadden en waar zijn ex-vriendin zou kunnen zijn. Het grote mes had hij gekocht om van zijn ex-vriendin af te komen. Omdat zij zijn leven verwoest had, wilde hij haar vinden en doodmaken. [3] Verdachte heeft dit mes naar eigen zeggen één of twee dagen daarvoor aangeschaft en had toen al de gedachte om zijn ex-vriendin met dat mes om het leven te brengen. [4]
Naar het oordeel van de rechtbank is het evident dat het bij verdachte aangetroffen mes naar de uiterlijk verschijningsvorm kan dienen om een ander van het leven te beroven. Verdachte had dit mes op het moment dat hij werd aangehouden ook bij zich en het was zijn bedoeling om zijn ex-vriendin met het mes om het leven te brengen. Gelet op het tijdverloop tussen de aanschaf van het mes en het daadwerkelijk op zoek gaan naar zijn ex-vriendin om haar te doden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte gelegenheid heeft gehad tot nadenken over en zich rekenschap geven van de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad.
Dat betekent dat sprake is van voorbedachte raad. Dat verdachte onder invloed was van alcohol en zijn medicijnen niet had geslikt doet aan het voornemen van verdachte niet af. Zijn gedragingen dienen dan ook te worden gekwalificeerd als voorbereiding van moord.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 10 juli 2018 te Den Haag schuldig heeft gemaakt aan voorbereiding van moord op zijn ex-vriendin [slachtoffer 1] doordat hij daarvoor een mes voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van feit 2:
Aangezien verdachte heeft bekend dat hij zich op 10 juli 2018 te Den Haag schuldig heeft gemaakt aan vernieling van autobanden en beschadiging van een portiekdeur, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsvrouw van verdachte ten aanzien van die feiten geen vrijspraak heeft bepleit, kan de rechtbank ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
  • verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 december 2018;
  • proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , blz. 41 en 42, met bijlagen;
  • proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens de VvE van de [straatnaam 1] 822 t/m 832, blz. 50 en 51, met bijlagen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 10 juli 2018 te 's-Gravenhage ter voorbereiding van het te
plegen misdrijf, te weten moord op zijn ex-vriendin [slachtoffer 1] ,
opzettelijk een mes bestemd tot het begaan van dat misdrijf
voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 10 juli 2018 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk
- autobanden, toebehorende aan [slachtoffer 2]
heeft vernield
en
- een portiekdeur, toebehorende aan de Vereniging van Eigenaren
van het portiek aan de [straatnaam 1] nummers 822 tot en met
832, heeft beschadigd.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van verdachte

Bij de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een Pro Justitia rapportage van 24 oktober 2018, opgemaakt door J. van der Meer (psychiater) en een Pro Justitia rapportage van 22 oktober 2018, opgemaakt door J. Yntema (GZ-psycholoog). Door de deskundigen is gerapporteerd dat verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis en dat (mogelijk) sprake is van een antisociale persoonlijkheidsproblematiek. Omdat de hiervoor genoemde stoornissen ten tijde van het plegen van de feiten aanwezig waren en geen aanwijzingen zijn gevonden dat het handelen van betrokkene hier volledig door werd bepaald, adviseren de deskundigen om het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundigen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en neemt de conclusies uit de rapportages over.
Op grond van bovengenoemde rapportages komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar verklaard dient te worden.
Verdachte is derhalve strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid volledig uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en daarnaast tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen en hiervoor aansluiting te zoeken bij vergelijkbare strafzaken, waar doorgaans een straf wordt opgelegd van enkele maanden tot maximaal twee jaar. Tevens heeft de verdediging verzocht om een deel van die straf voorwaardelijk op te leggen met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een behandeling bij De Waag. Tot slot heeft de verdediging naar voren gebracht dat oplegging van de TBS-maatregel niet passend is, omdat de stoornis van verdachte hiervoor niet ernstig genoeg is, de deskundigen geen inschatting hebben gemaakt van het recidiverisico en de deskundigen en de reclassering niet tot dit advies zijn gekomen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft ter voorbereiding en uitvoering van het plan om zijn ex-vriendin van het leven te beroven een mes voorhanden gehad en zich daarmee schuldig gemaakt aan het voorbereiden van moord. De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij voorbereidingshandelingen heeft getroffen om zijn ex-vriendin van het meest kostbare bezit te beroven: haar leven. Verdachte heeft met zijn handelen de rechtsorde op ernstige wijze geschokt en gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaakt.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling door verschillende autobanden met een mes kapot te steken en een portiekdeur te beschadigen. Met het plegen van de vernielingen heeft verdachte geen enkel respect getoond voor andermans eigendom.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte d.d. 9 november 2018. Daaruit volgt dat verdachte op 5 juni 2018 is veroordeeld ter zake een mishandeling van zijn ex-vriendin tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en daarvoor nog in een proeftijd loopt. Deze eerdere veroordeling was ten tijde van het bewezenverklaarde onherroepelijk en verdachte was net vrijgekomen na het uitzitten van het onvoorwaardelijk opgelegde gedeelte van de gevangenisstraf. Die veroordeling heeft verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, waarvan het zwaarste feit - de voorbereiding moord - gericht was tegen hetzelfde slachtoffer. De rechtbank weegt deze omstandigheden ten nadele van verdachte mee bij de bepaling van de op te leggen straf en/of maatregel.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de eerder genoemde Pro Justitia rapportages. Uit die rapportages komt het volgende naar voren. Verdachte is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis en (mogelijk) van antisociale persoonlijkheidsproblematiek. Deze persoonlijkheidsstoornis heeft voor langdurig disfunctioneren op alle levensgebieden gezorgd. De deskundigen kunnen op basis van het onderzoek geen uitspraak doen over de precieze aard en ernst van de persoonlijkheidsproblematiek en om het risico van recidive in te kunnen schatten zou betrokkene klinisch geobserveerd moeten worden in het Pieter Baan Centrum. In verband met het ontbreken van informatie van de justitiële voorgeschiedenis en behandelgeschiedenis in Polen kunnen de deskundigen niets over de kans van recidive zeggen.
Verdachte heeft bij de reclassering en ook ter terechtzitting aangegeven niet gemotiveerd te zijn voor observatie in het Pieter Baancentrum.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van het reclasseringsrapport van 5 december 2018. De reclassering heeft zich onthouden van advies, maar heeft wel overwogen dat sprake is van een patroon van het gebruik van agressie binnen eerdere relaties waardoor thans sprake is van een hoog recidiverisico met tevens risico op ernstig letsel gelet op de voorwerpen die verdachte (heeft) gebruikt. De reclassering ziet daardoor de mogelijkheid dat verdachte in staat kan zijn zowel impulsief als planmatig zijn agressie te (willen) uiten.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij al twee jaar Setaloft slikt, maar dat hij die medicijnen ten tijde van het incident niet had ingenomen. Daarnaast heeft verdachte naar voren gebracht dat hij open staat voor hulpverlening, maar dat hij hiervoor niet opgenomen wil worden.
De psycholoog heeft in de rapportage aangegeven dat de antisociale cognities en gewelddadige schema’s die verdachte van jongs af aan heeft gehanteerd, hardnekkig zijn en dusdanig ingesleten in zijn persoonlijkheid dat hij onvoldoende in staat is zijn problemen op adequate wijze te lossen. De behandeling vergt een langdurig en intensief karakter.
Uit het ter kennisneming bij de onderhavige zaak gevoegde strafdossier van de mishandeling van zijn ex-vriendin komt naar voren dat verdachte ook toen zijn medicatie al enige tijd niet innam.
Maatregel
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de zaak tegen verdachte moet worden afgedaan met enkel een - gelet op het bewezenverklaarde - langdurige gevangenisstraf of dat er aanleiding is om verdachte (daarnaast) de maatregel van TBS, al dan niet met dwangverpleging, op te leggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Om een maatregel van TBS te kunnen opleggen dient, ingevolge het eerste lid van artikel 37a Sr, de vraag te worden beantwoord of bij verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond (sub 1), alsmede of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist (sub 2). Voorts is krachtens de wet voor een last tot terbeschikkingstelling een advies van twee gedragsdeskundigen, waaronder een psychiater, die verdachte hebben onderzocht, vereist.
Zoals reeds onder 5 is overwogen, zal de rechtbank ervan uit gaan dat verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar was. Verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis en (mogelijk) antisociale persoonlijkheidsproblematiek en deze stoornissen waren ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten aanwezig.
Ook is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van de maatregel eist. Zoals uit het reclasseringsrapport en het verhandelde ter terechtzitting volgt, maakt de bij verdachte vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek, al dan niet in combinatie met het niet innemen van zijn medicijnen (zowel ten tijde van het incident in juni 2018 als ten tijde van onderhavige incidenten), dat sprake is van gevaar voor herhaling van een geweldsdelict als verdachte een relatie heeft.
De rechtbank is zich er van bewust dat de maatregel van TBS met dwangverpleging één van de zwaarste en meest ingrijpende maatregelen is die het Nederlandse strafrecht biedt. Deze maatregel moet pas opgelegd worden op het moment dat andere, minder ingrijpende, interventies zijn uitgeput. De rechtbank heeft er echter onvoldoende vertrouwen in dat verdachte kan worden behandeld binnen een ander kader. Voorop staat immers dat een klinische behandeling noodzakelijk is ter beveiliging van de maatschappij. Verdachte wil echter niet worden opgenomen ten behoeve van zijn behandeling. Een TBS met voorwaarden komt dus niet in aanmerking. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de stoornissen van verdachte en het daaruit voortkomende recidiverisico echter zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. De bescherming van de veiligheid van de maatschappij noodzaakt daarom tot het opleggen van de maatregel van TBS met dwangverpleging.
De rechtbank overweegt ten slotte dat aan de formele vereisten voor oplegging van de maatregel van TBS is voldaan. Het onder 1 bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, tijdens het begaan van dit feit bestond bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel.
Voorts overweegt de rechtbank uitdrukkelijk dat de maatregel van TBS met dwangverpleging wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Om die reden zal, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, Sr, een totale duur van de maatregel van meer dan vier jaren niet op voorhand uitgesloten zijn.
Gevangenisstraf
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat, gelet op de ernst van met name het onder feit 1 bewezenverklaarde, naast de maatregel van TBS met dwangverpleging een gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Voor het bepalen van de duur van de gevangenisstraf is naast de al genoemde (persoonlijke) omstandigheden ook relevant wat in vergelijkbare zaken als straf wordt opgelegd.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar voor deze feiten passend en geboden is. De duur van deze op te leggen straf is aanmerkelijk korter dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank het van groot belang acht dat verdachte zo snel mogelijk behandeld zal worden.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 2] heeft zich ten aanzien van feit 2 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 394,94, inhoudende materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 394,94.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 394,94, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij geen verweer gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering is niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente tevens toewijzen, met ingang van 10 juli 2018, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte voor het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 394,94, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 2] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 46, 57, 289 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
voorbereiding van moord;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
1 (één) jaar;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast ten aanzien van feit 1
dat verdachte ter beschikking wordt gestelden beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege
zal worden verpleegd;
wijst ten aanzien van feit 2 de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2] een bedrag van € 394,94, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 394,94, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 7 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Montijn, voorzitter,
mr. M.T. Renckens, rechter,
mr. M.M.F. Holtrop, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.A. Hopman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 december 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, bureau basisteam Zuiderpark, met bijlage (doorgenummerd blz. 1 t/m 62).
2.Proces-verbaal van aanhouding, blz. 10 en 11.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 28 en 29.
4.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 december 2018.