6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft ter voorbereiding en uitvoering van het plan om zijn ex-vriendin van het leven te beroven een mes voorhanden gehad en zich daarmee schuldig gemaakt aan het voorbereiden van moord. De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij voorbereidingshandelingen heeft getroffen om zijn ex-vriendin van het meest kostbare bezit te beroven: haar leven. Verdachte heeft met zijn handelen de rechtsorde op ernstige wijze geschokt en gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaakt.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling door verschillende autobanden met een mes kapot te steken en een portiekdeur te beschadigen. Met het plegen van de vernielingen heeft verdachte geen enkel respect getoond voor andermans eigendom.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte d.d. 9 november 2018. Daaruit volgt dat verdachte op 5 juni 2018 is veroordeeld ter zake een mishandeling van zijn ex-vriendin tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en daarvoor nog in een proeftijd loopt. Deze eerdere veroordeling was ten tijde van het bewezenverklaarde onherroepelijk en verdachte was net vrijgekomen na het uitzitten van het onvoorwaardelijk opgelegde gedeelte van de gevangenisstraf. Die veroordeling heeft verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, waarvan het zwaarste feit - de voorbereiding moord - gericht was tegen hetzelfde slachtoffer. De rechtbank weegt deze omstandigheden ten nadele van verdachte mee bij de bepaling van de op te leggen straf en/of maatregel.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de eerder genoemde Pro Justitia rapportages. Uit die rapportages komt het volgende naar voren. Verdachte is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis en (mogelijk) van antisociale persoonlijkheidsproblematiek. Deze persoonlijkheidsstoornis heeft voor langdurig disfunctioneren op alle levensgebieden gezorgd. De deskundigen kunnen op basis van het onderzoek geen uitspraak doen over de precieze aard en ernst van de persoonlijkheidsproblematiek en om het risico van recidive in te kunnen schatten zou betrokkene klinisch geobserveerd moeten worden in het Pieter Baan Centrum. In verband met het ontbreken van informatie van de justitiële voorgeschiedenis en behandelgeschiedenis in Polen kunnen de deskundigen niets over de kans van recidive zeggen.
Verdachte heeft bij de reclassering en ook ter terechtzitting aangegeven niet gemotiveerd te zijn voor observatie in het Pieter Baancentrum.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van het reclasseringsrapport van 5 december 2018. De reclassering heeft zich onthouden van advies, maar heeft wel overwogen dat sprake is van een patroon van het gebruik van agressie binnen eerdere relaties waardoor thans sprake is van een hoog recidiverisico met tevens risico op ernstig letsel gelet op de voorwerpen die verdachte (heeft) gebruikt. De reclassering ziet daardoor de mogelijkheid dat verdachte in staat kan zijn zowel impulsief als planmatig zijn agressie te (willen) uiten.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij al twee jaar Setaloft slikt, maar dat hij die medicijnen ten tijde van het incident niet had ingenomen. Daarnaast heeft verdachte naar voren gebracht dat hij open staat voor hulpverlening, maar dat hij hiervoor niet opgenomen wil worden.
De psycholoog heeft in de rapportage aangegeven dat de antisociale cognities en gewelddadige schema’s die verdachte van jongs af aan heeft gehanteerd, hardnekkig zijn en dusdanig ingesleten in zijn persoonlijkheid dat hij onvoldoende in staat is zijn problemen op adequate wijze te lossen. De behandeling vergt een langdurig en intensief karakter.
Uit het ter kennisneming bij de onderhavige zaak gevoegde strafdossier van de mishandeling van zijn ex-vriendin komt naar voren dat verdachte ook toen zijn medicatie al enige tijd niet innam.
Maatregel
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de zaak tegen verdachte moet worden afgedaan met enkel een - gelet op het bewezenverklaarde - langdurige gevangenisstraf of dat er aanleiding is om verdachte (daarnaast) de maatregel van TBS, al dan niet met dwangverpleging, op te leggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Om een maatregel van TBS te kunnen opleggen dient, ingevolge het eerste lid van artikel 37a Sr, de vraag te worden beantwoord of bij verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond (sub 1), alsmede of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist (sub 2). Voorts is krachtens de wet voor een last tot terbeschikkingstelling een advies van twee gedragsdeskundigen, waaronder een psychiater, die verdachte hebben onderzocht, vereist.
Zoals reeds onder 5 is overwogen, zal de rechtbank ervan uit gaan dat verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar was. Verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis en (mogelijk) antisociale persoonlijkheidsproblematiek en deze stoornissen waren ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten aanwezig.
Ook is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van de maatregel eist. Zoals uit het reclasseringsrapport en het verhandelde ter terechtzitting volgt, maakt de bij verdachte vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek, al dan niet in combinatie met het niet innemen van zijn medicijnen (zowel ten tijde van het incident in juni 2018 als ten tijde van onderhavige incidenten), dat sprake is van gevaar voor herhaling van een geweldsdelict als verdachte een relatie heeft.
De rechtbank is zich er van bewust dat de maatregel van TBS met dwangverpleging één van de zwaarste en meest ingrijpende maatregelen is die het Nederlandse strafrecht biedt. Deze maatregel moet pas opgelegd worden op het moment dat andere, minder ingrijpende, interventies zijn uitgeput. De rechtbank heeft er echter onvoldoende vertrouwen in dat verdachte kan worden behandeld binnen een ander kader. Voorop staat immers dat een klinische behandeling noodzakelijk is ter beveiliging van de maatschappij. Verdachte wil echter niet worden opgenomen ten behoeve van zijn behandeling. Een TBS met voorwaarden komt dus niet in aanmerking. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de stoornissen van verdachte en het daaruit voortkomende recidiverisico echter zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. De bescherming van de veiligheid van de maatschappij noodzaakt daarom tot het opleggen van de maatregel van TBS met dwangverpleging.
De rechtbank overweegt ten slotte dat aan de formele vereisten voor oplegging van de maatregel van TBS is voldaan. Het onder 1 bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, tijdens het begaan van dit feit bestond bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel.
Voorts overweegt de rechtbank uitdrukkelijk dat de maatregel van TBS met dwangverpleging wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Om die reden zal, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, Sr, een totale duur van de maatregel van meer dan vier jaren niet op voorhand uitgesloten zijn.
Gevangenisstraf
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat, gelet op de ernst van met name het onder feit 1 bewezenverklaarde, naast de maatregel van TBS met dwangverpleging een gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Voor het bepalen van de duur van de gevangenisstraf is naast de al genoemde (persoonlijke) omstandigheden ook relevant wat in vergelijkbare zaken als straf wordt opgelegd.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar voor deze feiten passend en geboden is. De duur van deze op te leggen straf is aanmerkelijk korter dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank het van groot belang acht dat verdachte zo snel mogelijk behandeld zal worden.