In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, Bagrat Hovsepyan, en zijn gezin, hebben asiel aangevraagd in Nederland, waarbij zij stelden problemen te ondervinden in Armenië vanwege de getuigenis van eiser over een buitengerechtelijke executie. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser ongeloofwaardig waren. De rechtbank concludeerde dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet ten onrechte de verklaringen over de buitengerechtelijke executie en de problemen die daaruit voortvloeiden ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank vond dat de afwijzing van de asielaanvraag op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 terecht was, omdat de geloofwaardigheid van de verklaringen niet was aangetoond. De rechtbank wees ook het betoog van eisers af dat de beoordeling in strijd was met de Werkinstructie 2014/10. De rechtbank concludeerde dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.