Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 20 oktober 2017 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van comparitie van 10 oktober 2018.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak vordert eiser, een zelfstandig ondernemer, schadevergoeding van de Staat der Nederlanden wegens onrechtmatig handelen in verband met de Q-koorts infectie die hij eind juni 2012 opliep. Eiser stelt dat de Staat hem niet of onvoldoende heeft geïnformeerd over de gevaren van Q-koorts en te lang heeft nagelaten adequate maatregelen te treffen om hem te beschermen tegen deze ziekte. De rechtbank heeft de procedure op 21 november 2018 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. Z.M. Alaca, en de Staat werd bijgestaan door mr. E.W. Brans.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in juni 2012 ziek werd door Q-koorts, maar dat er geen causaal verband bestaat tussen zijn besmetting en het handelen van de Staat in de periode van 2005 tot en met 2009. De rechtbank concludeert dat de ziekteverschijnselen van eiser het gevolg zijn van besmetting die op zijn vroegst in mei 2012 heeft plaatsgevonden, en dat er geen bewijs is dat de Staat in die eerdere periode onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten van de Staat, die tot aan deze uitspraak zijn begroot op € 1.704, vermeerderd met wettelijke rente.
De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de kostenveroordeling onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep. De rechtbank heeft de andere geschilpunten onbesproken gelaten, aangezien de afwijzing van de vorderingen voldoende was om de zaak te beslechten.