ECLI:NL:RBDHA:2018:1503

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
09/797034-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding rechtsbijstandskosten na beleidssepot in strafzaak

Op 13 februari 2018 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een verzoeker die als agent een handtekening voor een collega had gezet onder een ambtsedig proces-verbaal. De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand afgewezen. De zaak was geseponeerd middels een beleidssepot, omdat de verzoeker in het disciplinair traject al voldoende gestraft was. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor het strafrechtelijk en disciplinair traject dat tegen hem was opgestart, door zijn handeling van het zetten van een valse handtekening. Hierdoor waren er geen gronden van billijkheid om een vergoeding voor de rechtsbijstandskosten toe te kennen.

De rechtbank heeft het verzoek op 30 januari 2018 in raadkamer behandeld, waarbij de verzoeker bijgestaan werd door zijn advocaat, mr. C.L.A. de Sitter. De raadsvrouw voerde aan dat de kosten van rechtsbijstand onder de Wet Barp door de werkgever van de verzoeker waren vergoed en dat de verzoeker deze kosten in deze procedure terug diende te vorderen. De officier van justitie concludeerde tot afwijzing van het verzoek, aangezien de verzoeker had bekend de valse handtekening te hebben gezet en de zaak was geëindigd in een beleidssepot.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verzoeker recht had op vergoeding van kosten indien de strafzaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, in dit geval de omstandigheden niet voldoende waren om een vergoeding toe te kennen. De rechtbank besloot echter wel om een bedrag van € 550,- toe te kennen voor de kosten van indiening en behandeling van het verzoek, gezien de standpunten van de raadsvrouw en het Openbaar Ministerie tegenover elkaar stonden en er discussie was gevoerd op zitting. De beslissing werd genomen door mr. N.F.H. van Eijk, rechter, in aanwezigheid van griffiers mr. M. van Haalem en J. Roodenburg.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/797034-17
Kenmerk RK: 17/2392
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
te dezer zake domicilie kiezende te 2585 AA Den Haag, Javastraat 1c,
postbus 85770, 2508 CL Den Haag, ten kantore van advocaat mr. C.L.A. de Sitter,
ingekomen op de griffie van de rechtbank op 13 juni 2017, strekkende tot een vergoeding ten laste van de Staat van de kosten van zijn raadsvrouw tot een bedrag van in totaal € 24.036,68, vermeerderd met een bedrag van in totaal € 280,- dan wel € 550,- (bij mondelinge behandeling van het verzoek), in verband met de kosten van het indienen en behandelen van onderhavig verzoek.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
De rechtbank heeft dit verzoek op 30 januari 2018 in raadkamer behandeld.
Verzoeker, bijgestaan door mr. C.L.A. de Sitter, advocaat te Den Haag, is in raadkamer gehoord.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de rechtsbijstandskosten onder de Wet Barp zijn vergoed door de werkgever van klager en op hem de plicht rust deze kosten in deze procedure terug te vorderen. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat het strafrechtelijk traject te snel is ingezet bij de zaak en dit onderzoek zo verweven raakte met het disciplinair traject dat er is besloten in beide procedures een advocaat te betrekken. De uitkomst van het disciplinair traject had afgewacht kunnen worden alvorens het strafrechtelijk traject te starten, want het was vanaf het begin af aan duidelijk dat de strafzaak geseponeerd zou worden indien verzoeker disciplinair hard genoeg zou worden gestraft. De raadsvrouw stelt zich bovendien op het standpunt dat de handeling van verzoeker niet gekwalificeerd kan worden als valsheid in geschrifte en er dus – ondanks dat er sprake is van een beleidssepot – gronden van billijkheid zijn om het verzoek toe te wijzen.
De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, nu verzoeker het zetten van de valse handtekening heeft bekend en de zaak is geëindigd in een beleidssepot. Om die reden zijn er geen gronden van billijkheid om een vergoeding toe te kennen.

Beoordeling van het verzoek.

De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door middel van een brief van de officier van justitie d.d. 23 maart 2017 aan verzoeker met de mededeling dat de strafzaak tegen verzoeker is geseponeerd.
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het verzoek en het verzoek is tijdig ingekomen.
Kosten raadsvrouw
Op de voet van het bepaalde in art. 591a lid 2 Sv kan de gewezen verdachte – indien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan art. 9a Sr – in beginsel aanspraak maken op vergoeding van de te zijnen laste gekomen kosten van een raadsvrouw.
Op grond van art. 90 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank kan thans in het midden worden gelaten of de schade geleden is door verzoeker zelf of door de nationale politie, nu het verzoek reeds om de volgende reden zal worden afgewezen.
De aanleiding voor het sepot was de in het disciplinair traject opgelegde straf. Als sprake is van een dergelijk beleidssepot, is de zaak geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan art. 9a Sr. Dit betekent echter niet dat de gewezen verdachte zonder meer in aanmerking komt voor vergoeding van zijn kosten. Per individueel geval dient te worden bekeken of er gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen.
De rechtbank is van oordeel dat verzoeker het aan zichzelf te wijten heeft dat hij in de situatie terecht is gekomen dat er zowel een strafrechtelijk als een disciplinair onderzoek is opgestart naar zijn handelen. Hij heeft immers een handtekening van en voor een andere verbalisant onder een ambtsedig proces-verbaal gezet. De vraag of dit bij een eventuele inhoudelijke behandeling daadwerkelijk gekwalificeerd zou kunnen worden als valsheid in geschrifte, zoals door de raadsvrouw als verweer is betoogd, behoeft hier geen beantwoording. Het is immers evident dat dergelijk handelen van een verbalisant niet acceptabel is en het in de lijn der verwachtingen ligt dat daar (strafrechtelijk en/of disciplinair) onderzoek naar wordt gedaan. Door aldus te handelen heeft verzoeker het aan zichzelf te wijten dat het strafrechtelijk en disciplinair traject tegen hem is gestart. Dit brengt met zich dat er in het onderhavige geval dan ook geen gronden van billijkheid zijn voor het toekennen van een vergoeding voor de gevorderde kosten van de raadsvrouw.
Kosten verzoekschrift
Nu de standpunten van de raadsvrouw en het Openbaar Ministerie tegenover elkaar stonden en hierover op zitting discussie is gevoerd, kan niet gezegd worden dat de zaak zonder zitting afgedaan had kunnen worden. Om die reden acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker voor de kosten van indiening en behandeling van onderhavig verzoek het gebruikelijke bedrag van € 550,- toe te kennen.

Beslissing.

De rechtbank:
- kent aan verzoeker toe ten laste van de Staat een bedrag van in totaal € 550,- (zegge: VIJFHONDERDVIJFTIG euro) en bepaalt dat dit bedrag zal worden overgemaakt op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [naam] o.v.v. dossiernummer [nummer] ;
- wijst het meer verzochte af.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. N.F.H. van Eijk, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Haalem en J. Roodenburg, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 februari 2018.