ECLI:NL:RBDHA:2018:15024

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
09/842080-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door echtgenoot met vuisthamer in Zoetermeer

Op 20 december 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zijn vrouw opzettelijk van het leven heeft beroofd. De verdachte, geboren in 1953, heeft op 24 februari 2018 in hun woning in Zoetermeer zijn vrouw met een vuisthamer meermalen op het hoofd geslagen, wat leidde tot haar overlijden. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op verschillende data, waarbij de verdachte en zijn raadsman, mr. Y. Moszkowicz, aanwezig waren. De officier van justitie, mr. L.E. van der Leeuw, heeft gerekwireerd tot vrijspraak van moord, maar tot bewezenverklaring van doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachte rade heeft gehandeld, maar dat hij wel opzettelijk zijn vrouw heeft gedood. De verdachte heeft verklaard dat hij in een opwelling handelde na een ruzie over de koopverslaving van zijn vrouw. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan doodslag en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische toestand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842080-18
Datum uitspraak: 20 december 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1953,
[Thans gedetineerd.]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 12 juni 2018 (pro forma), 28 augustus 2018 (pro forma), 13 november 2018 (pro forma) en 11 december 2018 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.E. van der Leeuw en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. Y. Moszkowicz naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 februari 2018 te Zoetermeer [slachtoffer] opzettelijk, en al dan niet met voorbedachte rade, van het leven heeft beroofd, door, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een (vuist)hamer, althans een hard en/of stomp voorwerp, op het hoofd te slaan;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
De feiten en omstandigheden
Uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen is het volgende gebleken. [1]
Op maandag 26 februari 2018 omstreeks 13.30 uur is de politie naar de woning aan de [straatnaam] in Zoetermeer gegaan na een melding van de werkgever van [slachtoffer] . De werkgever had te kennen gegeven dat [slachtoffer] niet op haar werk was verschenen, dat hij geen contact met haar kon krijgen en dat bij de woning niet werd open gedaan. Toen het de politie lukte de woning in te kijken, zagen zij in de woonkamer op de bank een man liggen. Het duurde even voor hij reageerde op aanroepen en de voordeur van de woning opende. De politie constateerde dat de man onvast ter been was en een glazige blik in zijn ogen had, alsof hij onder invloed was. Op een muur en deur in de hal van de woning zat, zo het leek, bloed. Nadat een politieagent constateerde dat er niemand in de woonkamer van de woning aanwezig was en hij aanstalten maakte naar de eerste verdieping van de woning te gaan, verklaarde de man dat zijn vrouw links in de hoek lag. Hij wees daarbij in de richting van de woonkamer. [2]
[slachtoffer] bleek in een voorraadkast in de woonkamer onder een dekentje te liggen. Zij had een zwarte zak over haar hoofd. Even later werd vastgesteld dat [slachtoffer] was overleden. De man, naar later bleek de verdachte, is vervolgens aangehouden. [3]
De verdachte is meerdere keren door de politie gehoord. Hij heeft bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting van 11 december 2018 ook een verklaring afgelegd.
De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] op zaterdag 24 februari 2018 rond 23.00 uur meerdere malen – vijf of zes keer – met een vuisthamer op haar hoofd heeft geslagen. [slachtoffer] lag op dat moment op een bank in de woonkamer te slapen. De vuisthamer had hij gepakt uit een klapkrat dat naast de bank stond. De verdachte heeft verklaard dat hij kon zien dat [slachtoffer] was overleden toen hij stopte met slaan: hij zag geen teken van leven meer. [4]
De verdachte heeft vervolgens, aldus zijn verklaring, een vuilniszak over het hoofd van [slachtoffer] gedaan en haar naar de kast waarin zij later is gevonden, gesleept. Hij heeft de hamer schoongemaakt en afgedroogd en deze neergezet op de plek waar deze door de politie is aangetroffen. De verdachte verklaarde dat hij zichzelf daarna van het leven wilde beroven door veel alcohol en cannabis te gebruiken. [5]
De verdachte heeft voorts verklaard dat hij niet weet waarom hij het heeft gedaan. Eerder die avond had hij ruzie gehad met [slachtoffer] over haar (nieuwe) koopverslaving. [slachtoffer] had, zoals altijd, beloofd dat het beter zou worden en zij zijn op een gegeven moment allebei op een bank in slaap gevallen. De verdachte heeft verklaard dat hij op enig moment wakker is geworden. Hij heeft toen een film op televisie gekeken. De film was rond 23:00 uur afgelopen. Hij heeft hierna de hamer uit het klapkrat gepakt en is gaan slaan. Hij neemt aan dat het op dat moment zijn bedoeling was om [slachtoffer] van het leven te beroven. Het kwam ineens in hem op. [6]
De verdachte verklaarde dat hij tamelijk depressief was over de uitzichtloze financiële situatie van [slachtoffer] en hem en de koopverslavingen van [slachtoffer] . Hij veronderstelt dat er door alle opgekropte woede en frustratie – vlak voordat hij de hamer pakte – iets knapte: “de stoppen sloegen door”. De verdachte kan zich echter niet herinneren wat er precies door hem heen ging en wat zijn gemoedstoestand was. Het gebeurde in een opwelling, aldus de verdachte. [7]
Bij het onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer] is vastgesteld dat er uitgebreide letsels aan en in het hoofd waren. Aan de rechterzijde van het achterhoofd was een uitgebreid defect van de huid zichtbaar. Ter plaatse van het huiddefect was uitgebreid letsel van het schedelbot te zien met meerdere losse botfragmenten en fractuurlijnen die zich uitbreidden naar voren, naar links, het aangezicht en tot in de schedelbasis. Er was uitgebreid letsel van het brein en er bevond zich bloed in de hersenkamer en in en rond het hersenweefsel. De patholoog is na het onderzoek tot de conclusie gekomen dat de geconstateerde letsels bij leven zijn ontstaan door de meermaals opgetreden inwerking van zeer hevig uitwendig mechanisch stomp, al dan niet kantig botsend, geweld. Het overlijden van [slachtoffer] wordt, aldus de patholoog, verklaard door uitgebreid stomp inwerkend geweld op de schedel met als gevolg functieverlies van de hersenen. [8]
Onderzoek aan de in de woning aangetroffen hamer heeft uitgewezen dat het, gelet op de bevindingen, zeer veel waarschijnlijker is dat de letsels zijn veroorzaakt met de hamer dan met een willekeurig ander slagvoorwerp. [9] Ter zitting is een foto van de betreffende hamer aan de verdachte getoond. De verdachte heeft te kennen gegeven dat de hamer hem bekend voorkomt. [10]
De rechtbank stelt – gelet op het voorgaande – vast dat de verdachte zijn echtgenote [slachtoffer] in de avond van 24 februari 2018 in hun woning in Zoetermeer opzettelijk meermalen met een vuisthamer op het hoofd heeft geslagen, hetgeen tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid.
Aan de verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd: moord (impliciet primair) dan wel doodslag (impliciet subsidiair) door [slachtoffer] met een (vuist)hamer op het hoofd te slaan.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de bij dagvaarding impliciet primair ten laste gelegde moord en tot bewezenverklaring van de bij dagvaarding impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de aan hem ten laste gelegde moord, nu er geen indicaties zijn voor een planmatige aanpak en de verdachte dus niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat uit het dossier niet volgt dat de verdachte [slachtoffer] “na kalm beraad en rustig overleg” van het leven heeft beroofd. De verdachte zal dan ook van de impliciet primair ten laste gelegde moord worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd en dat hij zich derhalve schuldig heeft gemaakt aan doodslag, zoals impliciet subsidiair ten laste is gelegd.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
op 24 februari 2018 te Zoetermeer [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer] meermalen met een vuisthamer op het hoofd te slaan.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van elf jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft voorop gesteld dat het onbegrijpelijk is dat iemand als de verdachte dit feit heeft kunnen begaan. De oorzaak moet volgens hem worden gezocht in de omstandigheid dat de verdachte al lange tijd in een ernstige depressie verkeerde waardoor hij het licht aan het einde van de tunnel niet meer zag. Het gedrag van de verdachte kenmerkte zich – mede gelet op de handelingen die de verdachte na het overlijden van [slachtoffer] verrichtte – als een depressieve psychose. De verdachte begrijpt zelf immers ook niet waarom hij [slachtoffer] heeft gedood. De raadsman kan zich daarom niet verenigen met de conclusie van de gedragsdeskundigen dat de door hen vastgestelde en ten tijde van het feit aanwezige depressieve stoornis het handelen van de verdachte niet beïnvloedde. De raadsman is van mening dat de depressieve stoornis wel degelijk van invloed is geweest, zodat de gedragingen van de verdachte hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De raadsman heeft verzocht, indien de rechtbank de conclusie van de gedragsdeskundigen overneemt, een tegenonderzoek te gelasten; andere gedragsdeskundigen van dezelfde disciplines moeten toetsen of kon worden geconcludeerd dat de depressieve stoornis niet heeft doorgewerkt en de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was ten tijde van het ten laste gelegde.
De raadsman heeft verzocht een aanzienlijk lagere gevangenisstraf op te leggen dan de officier van justitie heeft geëist. Hij heeft hierbij in het bijzonder gewezen op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, de omstandigheid dat de verdachte volledige openheid van zaken heeft gegeven en hij heeft meegewerkt aan het onderzoek. De raadsman heeft verder naar voren gebracht dat de verdachte een blanco strafblad heeft en de reclassering het recidiverisico als laag inschat.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zijn echtgenote [slachtoffer] , een vrouw die vol in het leven stond, met nog een hele toekomst voor zich, opzettelijk van het leven beroofd. Hij heeft [slachtoffer] het meest fundamentele recht, haar recht op leven, ontnomen. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan één van de zwaarste misdrijven die de Nederlandse strafwet kent.
Op dergelijke ernstige feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur van deze straf gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt opgelegd en in het bijzonder met het volgende rekening gehouden.
De verdachte is op zeer gewelddadige wijze tekeergegaan door [slachtoffer] meerdere malen met een hamer op haar hoofd te slaan, terwijl zij in haar eigen woning op de bank lag te slapen. Het handelen van de verdachte getuigt van een volkomen gebrek aan respect voor de waarde van het menselijk leven. De verdachte heeft aan de nabestaanden onbeschrijfelijk en onherstelbaar leed toegebracht. Daarnaast schokt een feit als dit ook de samenleving als geheel.
[slachtoffer] is gedood in haar eigen huis, de plek waar een mens zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen, door haar echtgenoot die zij vertrouwde en met wie zij twintig jaar samen had geleefd. Zij heeft de aanval niet zien aankomen, laat staan dat zij zich hiertegen heeft kunnen verweren. De verdachte heeft, na het slaan met de hamer, een vuilniszak om het bebloede en verminkte hoofd van [slachtoffer] gebonden en haar in een kast gelegd. De verdachte heeft haar daarna anderhalve dag, namelijk tot de ontdekking, in de kast laten liggen. Hij is aldus op zeer respectloze wijze omgegaan met het lichaam van [slachtoffer] .
De rechtbank laat voorts meewegen dat de verdachte herhaaldelijk is gevraagd naar zijn motieven, maar dat hij tot op heden geen verhelderende en invoelbare verklaring voor zijn kennelijk plotselinge geweldsexplosie heeft gegeven.
Over de verdachte is door gedragsdeskundigen een forensische triple rapportage uitgebracht. Uit deze rapportage komt naar voren dat bij de verdachte sprake is van narcistische trekken in zijn persoonlijkheid, zonder van een persoonlijkheidsstoornis te kunnen spreken, en van een ziekelijke stoornis in de vorm van een persisterende depressieve stoornis (voorheen een dysthyme stoornis genoemd). In aanloop naar en ten tijde van het plegen van het delict was hiervan eveneens sprake.
Volgens de rapporteurs heeft noch het bestaan van de dysthyme stoornis, noch het bestaan van de narcistische trekken tot het delict bijgedragen. Er was weliswaar sprake van (milde) depressieve klachten en narcistische trekken in de persoonlijkheid van de verdachte, maar deze houden geen verband met het delict. Deze klachten beheersten het leven van de verdachte niet dusdanig dat er een reden is om te spreken van een verminderde mate van toerekenen. Het delict is naar de mening van de rapporteurs meer een uitbarsting geweest na een cumulatie van allerlei frustrerende (situationele) factoren in zijn leven. Ondanks aanwezigheid van de depressieve klachten kon van de verdachte worden verwacht zich te beheersen en zijn gedrag te controleren. De milde klachten die bij hem aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde vormen geen verklaring voor het excessieve geweld dat hij heeft gebruikt.
Concluderend zien rapporteurs geen reden om te adviseren de verdachte het delict in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdediging onvoldoende heeft onderbouwd waarom de rapporteurs in deze zaak niet tot die conclusie hebben kunnen komen. Uit het rapport kan immers worden afgeleid dat bij de verdachte sprake was van een langdurige (lichte(re)) depressie waarbij er, aldus de rapporteurs, minder klachten en symptomen zijn dan bij een klinische depressie. De verschijnselen zijn ook minder intens; periodes van somberheid kunnen worden afgewisseld door (korte) periodes waarin de somberheid minder is. Voor de suggestie van de raadsman dat de verdachte handelde in een depressieve psychose waardoor de verdachte verminderd toerekenbaar moet worden geacht, zijn – mede gelet op de eigen verklaring van de verdachte – geen aanknopingspunten. Het verzoek om een tegenonderzoek te laten verrichten naar de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de (mate van) toerekeningsvatbaarheid wordt derhalve afgewezen.
De rechtbank gaat er – in navolging van de deskundigen – vanuit dat het bewezenverklaarde feit volledig aan de verdachte kan worden toegerekend. Dit betekent dat de op te leggen gevangenisstraf in het bijzonder, naast vergelding, zal strekken tot langdurige bescherming van de samenleving tegen de verdachte die immers kennelijk als gevolg van een opeenstapeling van boosheid en frustratie uit het niets tot een afschuwelijke geweldsuitbarsting is gekomen.
De rechtbank heeft overigens vastgesteld dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Deze omstandigheid speelt echter, gelet op de ernst van het feit waarvoor hij nu wordt veroordeeld, geen rol van betekenis.
Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van elf jaren opleggen, zoals door de officier van justitie is geëist.

7.De inbeslaggenomen goederen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (de beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 1 tot en met 8 genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de inbeslaggenomen voorwerpen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 8 genummerde voorwerpen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart
niet wettig en overtuigend bewezendat de verdachte het bij dagvaarding
impliciet primairtenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart
wettig en overtuigend bewezendat de verdachte het bij dagvaarding
impliciet subsidiairtenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de teruggave aan de verdachtevan de op de beslaglijst onder 1 tot en met 8 genummerde voorwerpen, te weten:
1.1.00 STK autobus ( [Type] )
2.12.00 STK Briefpost (Kl: wit, 12 brieven levenslust)
3.9.00 STK Briefpost (Kl: wit, KvK uittreksel, KvK uittreksels onv [Verdachte] )
4.1.00 STK Reisdocument (FNV, reisboeking Italië zomervakantie)
5.1.00 STK contactlens (in rode plastic koker)
6.1.00 STK Ring (Kl: goud, met diamantje erin)
7.1.00 STK Oorbel (Kl: zilver)
8.1.00 STK Computer (Kl: [Type] ).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.E. Bierling, voorzitter,
mr. W.G. de Boer, rechter,
mr. P. Burgers, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Verkijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2018 052631 (Onderzoek “Oelar”), van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 364), het Forensisch dossier “Oelar” (doorgenummerd blz. 1 t/m 395) en het proces-verbaal Financieel onderzoek (ongenummerd).
2.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 26 februari 2018, p. 44 en 45; het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 26 februari 2018, p. 46 en 47.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 26 februari 2018, p. 44; het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 26 februari 2018, p. 47 en 48.
4.De eigen verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 11 december 2018; het proces-verbaal verhoor verdachte inbewaringstelling, d.d. 1 maart 2018, onder 3, 5 en 6; het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 26 februari 2018, p. 26 en 27; het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 27 februari 2018, p. 37 en 38.
5.De eigen verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 11 december 2018; het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 26 februari 2018, p. 27; het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 27 februari 2018, p. 37-39.
6.De eigen verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 11 december 2018; het proces-verbaal verhoor verdachte inbewaringstelling, d.d. 1 maart 2018, onder 5 en 6; het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 26 februari 2018, p. 27.
7.De eigen verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 11 december 2018; het proces-verbaal verhoor verdachte inbewaringstelling, d.d. 1 maart 2018, onder 4 en 5; het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 26 februari 2018, p. 26 en 27; het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 27 februari 2018, p. 37 en 38.
8.Een geschrift, te weten het Radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 22 juni 2018, p. 115-124 van het forensisch dossier; een geschrift, te weten het Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, d.d. 12 juni 2018,
9.Een geschrift, te weten Microsporenonderzoek aan schedeldelen naar aanleiding van een mogelijke doodslag/moord in Zoetermeer op 26 februari 2018, d.d. 2 augustus 2018, p. 375-383 van het forensisch dossier; het proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming DNA-deskundige, d.d. 12 maart 2018, p. 332 van het forensisch dossier: SIN van de hamer betreft: [Type] .
10.De eigen verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 11 december 2018.