ECLI:NL:RBDHA:2018:15021

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
NL18.21430 en NL18.21437 en NL18.21449
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening met betrekking tot Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2018 een mondelinge uitspraak gedaan over de asielaanvragen van eisers, die niet in behandeling zijn genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen, aangezien eisers daar eerder tevergeefs om internationale bescherming hebben verzocht. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard, omdat er geen aanleiding was om de aanvragen inhoudelijk te behandelen op basis van artikel 17 van de Dublinverordening. Eisers hebben tijdens de zitting hun eerdere verklaringen herhaald, maar hebben niet overtuigend aangetoond waarom de bestreden besluiten onjuist zouden zijn. De rechtbank heeft overwogen dat de omstandigheden in Polen, waaronder de rechtsbijstand en opvang, niet in strijd zijn met internationale verplichtingen. De rechtbank heeft ook de medische aspecten van de zaak beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat deze niet voldoende onderbouwd zijn. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.21430, NL18.21437 en NL18.21449
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] , eiser 1

[naam 2], eiseres, mede namens hun minderjarige kinderen
[naam 3],
[naam 4],
[naam 5],
[naam 6]en
[naam 7]
[naam 8], eiser 2
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. H.W.F. Klarenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E.P. Pijnenburg).

Procesverloop

Bij drie afzonderlijke besluiten van 13 november 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Polen daarvoor verantwoordelijk is.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaken met nummers NL18.21432, NL18.21438 en NL18.21450, plaatsgevonden op 6 december 2018. Eiser 1 is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K.K. Mkrtsjan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaken ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers, omdat zij daar eerder tevergeefs om internationale bescherming hebben verzocht en Polen met de terugname van eisers heeft ingestemd.
2. Verweerder heeft in de bestreden besluiten overwogen dat er geen aanleiding bestaat om de asielaanvragen desondanks inhoudelijk te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening (Verordening (EU) Nr. 604/2013).
Hij wijst er daarbij op dat in het voornemen gemotiveerd is ingegaan op de verklaringen en stellingen van eisers over de rechtsbijstand, de opvang en de asielprocedure in Polen en dat de zienswijze van eisers een herhaling van zetten is:
De omstandigheid dat eisers in Polen deels in een gesloten opvang hebben verbleven maakt niet dat Polen zich niet aan zijn internationale verplichtingen houden.
Verder is in het voornemen gemotiveerd uiteengezet dat de omstandigheid dat Polen geen kosteloze rechtsbijstand door advocaten aanbiedt niet betekent dat de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU) niet wordt nageleefd.
Voor zover eiser stelt dat hij in Polen problemen zal krijgen met Tsjetjenen die hem herkennen, heeft verweerder overwogen dat eiser hiervoor de bescherming van de Poolse autoriteiten kan inroepen. Verweerder volgt niet de – niet onderbouwde – stelling van eisers dat dit niet past in de Tsjetjeense traditie.
Voor zover eisers medische aspecten hebben aangevoerd, concludeert verweerder in de bestreden besluiten dat zij niet met documenten hebben aangetoond dat sprake is van een medische behandeling
3. Eisers hebben in beroep andermaal aangevoerd wat zij tijdens hun gehoren hebben verklaard en in hun zienswijze hebben herhaald, zonder daarbij aan te geven waarom de bestreden besluiten onjuist zijn.
Voor zover zij daarnaast met een verklaring van de verloskundige hebben aangetoond dat eiseres waarschijnlijk op 5 december zal bevallen, hebben zij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat dit aan overdracht aan Polen in de weg staat. Verweerder zal voordien nog een zogenaamd fit-to-fly onderzoek kunnen uitvoeren.
Hun stellingen dat Polen zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt en in strijd handelt met de Europese asielrichtlijnen en dat de bestreden besluiten in strijd zijn met het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn niet nader onderbouwd.
4. De rechtbank volgt eisers dan ook niet in hun standpunt dat er sprake is van humanitaire omstandigheden op grond waarvan verweerder redelijkerwijs gehouden zou zijn om de asielaanvragen inhoudelijk te behandelen.
5. De beroepen zijn ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, op 6 december 2018.
Dit proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.