ECLI:NL:RBDHA:2018:15020

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
NL18.18413 en NL18.18414
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Iraanse eisers op basis van geloofwaardigheid van het asielrelaas en de toepassing van Werkinstructie 2014/10

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van twee Iraanse eisers, die hun aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hadden ingediend. De aanvragen werden door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de geloofwaardigheid van hun asielrelaas niet werd erkend. De eisers, die een heimelijke relatie hadden, stelden dat zij problemen ondervonden van hun families, wat leidde tot mishandeling en gedwongen uithuwelijking. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvragen beoordeeld aan de hand van de Werkinstructie 2014/10, die voorschrijft dat de geloofwaardigheid van verklaringen moet worden beoordeeld aan de hand van interne en externe geloofwaardigheidsindicatoren. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de verklaringen van de eisers ongeloofwaardig waren. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij niet de traditionele weg van goedkeuring door hun ouders hadden geprobeerd en dat hun verklaringen over de risico's die zij hadden genomen inconsistent waren. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier A.S. Hamans.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.18413 en NL18.18414

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] , eiser

[naam 2], eiseres
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. A.A. Vermeij),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

ProcesverloopBij twee afzonderlijke besluiten van 1 oktober 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (de aanvragen) in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Madjlessi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum 2] en bezitten de Iraanse nationaliteit. Zij hebben aan de aanvragen ten grondslag gelegd dat zij een heimelijke relatie zijn begonnen. De vader van eiseres is hier achter gekomen en heeft eiser laten mishandelen. De vader heeft eiseres gedwongen uitgehuwelijkt aan een bevriende geestelijke. Eisers hadden daarna een buitenechtelijke relatie met elkaar. Eisers zijn op enig moment betrapt door de echtgenoot van eiseres en zijn voor hem gevlucht. Zij hebben twee dagen verbleven bij een vriend van eiser en hebben toen Iran verlaten.
2. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen omdat hij niet gelooft dat eisers een heimelijke relatie hebben gehad en dat zij als gevolg daarvan de geschetste problemen hebben ondervonden.
3. Eisers stellen in beroep dat verweerder de in de Werkinstructie (WI) 2014/10 voorgeschreven integrale geloofwaardigheidsbeoordeling aan de hand van interne en externe geloofwaardigheidsindicatoren niet juist heeft uitgevoerd. Op hetgeen zij in dat verband verder hebben aangevoerd wordt hieronder ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van de WI 2014/10 vindt de beoordeling van de geloofwaardigheid van de ter onderbouwing van de asielaanvraag afgelegde en niet met documenten onderbouwde verklaringen plaats aan de hand van enerzijds interne geloofwaardigheidsindicatoren, zoals de gedetailleerdheid, specificiteit en innerlijke consistentie van de verklaringen, en anderzijds externe geloofwaardigheidsindicatoren, zoals de consistentie van de verklaringen met informatie van anderen en beschikbare objectieve informatie. Vervolgens wordt aan de hand van een integrale weging beoordeeld of en zo ja, in hoeverre bepaalde omstandigheden de geloofwaardigheid van het relaas aantasten.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat het ongeloofwaardig is dat eisers niet hebben geprobeerd om met instemming van de wederzijdse ouders met elkaar te trouwen. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder er ten onrechte van uit is gegaan dat zijn ouders wisten van de relatie met eiseres en die relatie gedoogden. De stelling van eiser dat zijn ouders niet wisten met wie hij omging en hoever de relatie zich had ontwikkeld, laat echter onverlet dat verweerder het niet geloofwaardig vindt dat eisers - van meet af aan - hebben gekozen om niet de traditionele weg te kiezen. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat dat hoe dan ook geen optie zou zijn geweest. Zij stellen daartoe dat het aan de ouders is om de partnerkeuze te maken. Ook hebben zij gewezen op algemene informatie waaruit blijkt dat relaties tussen ongehuwde jonge mensen negatief worden bezien en als ‘straatrelaties’ worden bestempeld. Eiser zegt dat hij de inschatting had gemaakt dat hun ouders niet akkoord zouden gaan. Een en ander laat echter onverlet dat eisers volgens hun verklaringen serieuze intenties hadden. Verweerder stelt dan ook terecht dat het voor de hand zou liggen dat zij de goedkeuring van hun ouders trachtten te verkrijgen. De verklaring van eiser ter zitting dat hij hoopte dat hun ouders mettertijd zouden instemmen met hun relatie bevestigt dit. Verweerder heeft in dit verband ook terecht tegengeworpen eisers verklaring enerzijds dat zijn ouders behoorlijk religieus zijn, en anderzijds dat hij zijn ouders zou hebben verteld ‘met iemand bezig te zijn’. Dit impliceert dat eiser tenminste enige vrijheid genoot. Ditzelfde geldt voor eiseres die naar haar zeggen de ruimte kreeg om te studeren, waardoor de mogelijkheid werd geopend om contacten te onderhouden en waardoor zij eiser kon ontmoeten.
6. Verweerder heeft in het bestreden besluiten terecht gewezen op de verklaring van eiseres dat zij vanwege haar strenge opvoeding en de angst voor haar familie niet met eiser durfde af te spreken en de verklaring van eiser dat Isfahan een buitengewoon religieuze stad is, waar je voortdurend op je hoede moet zijn omdat je kunt worden gezien door de zedenpolitie. Gegeven die specifieke verklaringen heeft verweerder terecht gesteld dat eisers opmerkelijke risico’s hebben genomen door gezamenlijk met de auto in de openbaarheid te treden en doordat eiser eiseres in de nabijheid van haar ouderlijk huis heeft afgezet. De overgelegde algemene informatie over voorhuwelijkse relaties tussen jonge Iraniërs en de autocultuur aldaar ziet niet op de specifieke situatie van eisers. Eisers worden dan ook niet gevolgd in hun stelling dat verweerder deze fenomenen nader had moeten onderzoeken.
7. Verweerder heeft terecht gesteld dat de verklaring van eiser dat hij in opdracht van de vader van eiseres is mishandeld een aanname betreft. Verweerder heeft het daarbij vreemd kunnen vinden dat eisers dit onderling niet meer hebben besproken. Bovendien heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat het logischerwijs voor de hand had gelegen dat de vader van eiseres aangifte tegen eiser zou hebben gedaan in plaats van twee mannen op eiser afsturen om hem te mishandelen. Het beroep van eisers op algemene informatie over de gewoonte in Iran om kwesties van overspel informeel af te handelen op basis van sociale codes faalt. In het geval van eisers was toen allereerst geen sprake van overspel. Bovendien wordt in de overgelegde informatie gesproken over het de-escaleren van de situatie. Eisers hebben daarnaast niet aannemelijk gemaakt waarom het geloofwaardig zou zijn dat de vader van eiseres zich met de gestelde opdracht tot mishandeling van eiser bloot zou stellen aan het risico op strafvervolging.
8. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiseres geen bewijs heeft overgelegd van haar gestelde huwelijk met de geestelijke. Ook heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiseres enerzijds stelt dat men zonder getuigen niet kan trouwen, maar anderzijds slechts een aanname heeft gedaan over de afwezigheid van getuigen bij haar huwelijk. Verder heeft zij niet kunnen onderbouwen waaruit de macht en invloed van haar gestelde echtgenoot blijkt. Daar komt bij dat verweerder niet ten onrechte niet aannemelijk acht dat eiseres – van wie de eer gered moest worden – onmiddellijk na de ontdekking van de relatie met eiser zou zijn uitgehuwelijkt aan een geestelijke, zonder eerst de mogelijkheid van een huwelijk met eiser te verkennen. Voor zover in beroep is aangevoerd dat de geestelijke niet bekend was met de eerdere relatie van eiseres, heeft verweerder in het bestreden besluit van eiseres terecht opgemerkt dat dit het risico op ontdekking van die eerdere relatie onverlet laat, met het daaraan verbonden eerverlies van dien. In dit verband is ook van belang de verklaring van eiseres dat haar gestelde echtgenoot al was getrouwd en dat zijn eerste echtgenote niet van het huwelijk met eiseres weet. Hetgeen in beroep is aangevoerd over de algemene (on)mogelijkheid van polygame huwelijken laat het door verweerder benoemde risico voor de geestelijke onverlet. Gelet hierop heeft verweerder geen geloof hoeven hechten aan de gestelde uithuwelijking van eiseres.
9. Verweerder heeft voorts terecht overwogen dat eisers volgens hun verklaringen, gelet ook op hetgeen hen al eerder zou zijn overkomen, een ernstig risico hebben genomen door elkaar te ontmoeten in de woning van de echtgenoot van eiseres. Verweerder heeft daarbij verwezen naar het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Iran van mei 2017, waaruit blijkt dat overspel kan worden bestraft met de doodstraf. In het geval van eisers is daarbij nog van belang dat volgens hun verklaringen eiseres was getrouwd met een geestelijke met aanzien en invloed. Er zou al sprake geweest zijn van veelvuldige mishandeling van eiseres door haar echtgenoot. De stelling in beroep dat het evengoed gevaarlijk was om elders af te spreken, doet aan het voorgaande niet af.
10. Ten slotte heeft verweerder terecht opgemerkt dat de verklaringen van eiser en eiseres over de betrapping in de woning op verschillende punten van elkaar afwijken, zoals door eisers is erkend. Daargelaten de vraag of dit te wijten is aan de beperkingen van hun geheugen, geldt dat een en ander niet bijdraagt aan de aannemelijkheid van hun verklaringen.
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, volgt de rechtbank eisers dan ook niet in hun standpunt dat verweerder de WI 2014/10 onjuist heeft toegepast. Verweerder heeft de relazen van eisers niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.