In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 december 2018 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiser, exploitant van een coffeeshop, in beroep ging tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2011. Eiser had aangifte gedaan met inachtneming van de zelfstandigenaftrek, maar de Belastingdienst legde een aanslag op na waarnemingen in 2014 en 2015, waarbij de bevindingen naar 2011 werden geëxtrapoleerd. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aan het urencriterium voldeed en dat de zelfstandigenaftrek ten onrechte was geclaimd. De rechtbank stelde het belastbaar inkomen schattenderwijs vast en vernietigde de boete deels, omdat deze niet in verhouding stond tot de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeerde dat de aanslag en de boetebeschikking in grote lijnen terecht waren opgelegd, maar dat de extrapolatie van de waarnemingen naar 2011 niet redelijk was, gezien de sluiting van andere coffeeshops in de omgeving. De rechtbank verlaagde het belastbaar inkomen en matigde de boete met 10%.