ECLI:NL:RBDHA:2018:14884

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
AWB 17-6171
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag in het kader van nareis en gezinshereniging met betrekking tot referent en eisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, geboren in Syrië, hebben een aanvraag ingediend voor gezinshereniging in het kader van nareis, waarbij de referent, die op 8 september 2015 een asielaanvraag indiende, als jongvolwassene werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de leeftijd van de referent ten tijde van zijn asielaanvraag als peilmoment moest worden gehanteerd, in lijn met het arrest A. en S. van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank stelde vast dat de referent ten tijde van zijn asielverzoek meerderjarig was en niet onder de reikwijdte van het arrest viel. Het betoog van eisers dat de referent als jongvolwassene moest worden aangemerkt, werd verworpen, omdat het beleid voor jongvolwassenen niet van toepassing was op de situatie waarin de referent de jongvolwassene was. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de mvv-aanvraag in redelijkheid had kunnen afwijzen, en dat er geen schending van de hoorplicht was. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/6171
V-nummers: [V-nummer] , [V-nummer] , [V-nummer] en [V-nummer]
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 20 november 2018 in de zaak tussen

[…] ,

geboren op [geboortedatum] ,
[…],
geboren op [geboortedatum] ,
[…],
geboren op [geboortedatum] ,
[…],
geboren op [geboortedatum] ,
allen van Syrische,
hierna te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M. Issa),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. L.S. van Tol).

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers van 1 maart 2016 om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel “gezinshereniging in het kader van nareis” afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 14 maart 2017 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 20 maart 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eisers ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. […] (referent) is de zoon respectievelijk broer van eisers en geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 8 september 2015 een asielaanvraag ingediend en aan hem is op 12 februari 2016 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend.
2. Verweerder heeft de mvv-aanvraag afgewezen omdat referent niet kan worden aangemerkt als alleenstaande minderjarige in de zin van artikel 2, aanhef en onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. [1] Hierbij heeft verweerder in eerste instantie de leeftijd van referent ten tijde van zijn mvv-aanvraag als peildatum gehanteerd. Naar aanleiding van het arrest A. en S. van 12 april 2018 van het Hof van Justitie van de Europese Unie [2] (het arrest A. en S.) heeft verweerder de leeftijd van referent ten tijde van zijn asielaanvraag als peilmoment gehanteerd. Om die reden komen eisers volgens verweerder niet in aanmerking voor een afgeleide verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de afwijzing niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [3] Nu eisers niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 hoeft verweerder niet te toetsen aan andere gronden, zoals artikel 8 van het EVRM.
3.1
Eisers voeren aan dat verweerder uitgaat van een onjuiste peildatum. Niet de datum van de aanvraag om een mvv is bepalend, maar het moment waarop referent het land van herkomst heeft verlaten. Referent was op het moment van vertrek uit Syrië minderjarig. Daarbij wijzen eisers erop dat referent ten tijde van het indienen van zijn asielaanvraag een voogd van NIDOS had. Verder voeren eisers aan dat zij op grond van familie- en gezinsleven zoals omschreven in artikel 8 van het EVRM toe moeten worden gelaten. Door de mvv te weigeren is sprake van inmenging in het familie- en gezinsleven. Er is sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen referent en zijn ouders. Eisers voeren aan dat het beleid met betrekking tot jongvolwassen op referent van toepassing is en verwijzen naar verschillende uitspraken. Ook doen eisers een beroep op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat volgens eisers in deze zaak sprake is van een combinatie van bijzondere omstandigheden.
3.2
Naar aanleiding van het arrest A. en S. voeren eisers in beroep aan dat referent als minderjarige dient te worden beschouwd nu hij ten tijde van zijn asielaanvraag minderjarig was.
4.1
De rechtbank overweegt als volgt. In het arrest A. en S. heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie uitgelegd hoe artikel 2, aanhef en onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn in het kader van nareis moet worden toegepast. Kort gezegd blijkt uit dit arrest dat een onderdaan van een derde land of staatloze die op het tijdstip van zijn aankomst op het grondgebied van een lidstaat en van indiening van zijn asielverzoek in die staat jonger dan 18 jaar oud was, maar die gedurende de asielprocedure meerderjarig wordt en vervolgens wordt erkend als vluchteling, moet worden gekwalificeerd als “minderjarige” in de zin van die bepaling.
4.2
De rechtbank stelt vast dat ter zitting is gebleken dat niet meer in geschil is dat referent ten tijde van het asielverzoek meerderjarig was en niet onder de reikwijdte van het arrest A.S. valt.
5. Ten aanzien van het betoog van eisers dat referent als jongvolwassene moet worden aangemerkt en verweerder ten onrechte zijn beleid met betrekking tot jongvolwassenen niet heeft toegepast, overweegt de rechtbank als volgt.
6. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend: (a) de echtgenoot of het minderjarige kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling; (b) de vreemdeling die als partner of meerderjarig kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling zodanig afhankelijk is van die vreemdeling, dat hij om die reden behoort tot diens gezin; (c) de ouders van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling, indien die vreemdeling een alleenstaande minderjarige is in de zin van artikel 2, onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerders beleid, zoals neergelegd in paragraaf C2/4 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, voor jongvolwassenen ziet op de situatie dat de referent zijn meerderjarige kind dat jongvolwassen is, wil laten nareizen. In het geval van eisers is juist referent de jongvolwassene. In artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 is er niet voor gekozen om voor ouders, broers en zussen van jongvolwassenen die in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning asiel, gezinshereniging mogelijk te maken. De door eisers aangehaalde uitspraken baten eisers niet omdat zij of zien op een ander soort aanvraag of op de situatie waarbij de referent verzoekt om een mvv nareis voor zijn kind dat jongvolwassen is. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet vallen onder de in artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 genoemde categorieën. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid de mvv aanvraag kunnen afwijzen.
8. Met betrekking tot hetgeen eisers hebben betoogd in het kader van artikel 8 van het EVRM, overweegt de rechtbank het volgende. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), [4] moet, gelet op de strikte scheiding tussen asiel en regulier die volgt uit de systematiek van de Vw 2000, de reikwijdte van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 beperkt worden opgevat. Dit betekent dat die bepaling geen ruimte biedt voor een verdere afweging in het kader van artikel 8 van het EVRM dan de afweging die daarin reeds besloten ligt. De beroepsgrond faalt.
9. Ten aanzien van het beroep op artikel 4:84 van de Awb, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat dit beroep evenmin slaagt. Nu eisers niet vallen onder een van de categorieën als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000, en het beleid zoals vastgelegd in paragraaf C2/4.1, van de Vc 2000 daarom niet van toepassing is, bestond voor verweerder geen ruimte op grond van artikel 4:84 van de Awb van dat beleid af te wijken.
10. Van schending van de hoorplicht is evenmin sprake. Van het horen van belanghebbenden kan onder meer worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Dit is het geval als uit het bezwaarschrift zelf direct blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift in samenhang met wat in eerste instantie door blanghebbende is aangevoerd. Gelet op hetgeen eisers in bezwaar hebben aangevoerd en de motivering van het primaire besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers niet ten onrechte kennelijk ongegrond geacht en van het horen van eisers mogen afzien.
11. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Dondorp, voorzitter, en mr. O.P.G. Vos en mr. D. Bode, leden, in aanwezigheid van mr. E.D. Dalman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2018.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: ED
D:
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
2.C-550/16; ECLI:EU:C:2018:248.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3711.