4.2De rechtbank stelt vast dat ter zitting is gebleken dat niet meer in geschil is dat referent ten tijde van het asielverzoek meerderjarig was en niet onder de reikwijdte van het arrest A.S. valt.
5. Ten aanzien van het betoog van eisers dat referent als jongvolwassene moet worden aangemerkt en verweerder ten onrechte zijn beleid met betrekking tot jongvolwassenen niet heeft toegepast, overweegt de rechtbank als volgt.
6. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend: (a) de echtgenoot of het minderjarige kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling; (b) de vreemdeling die als partner of meerderjarig kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling zodanig afhankelijk is van die vreemdeling, dat hij om die reden behoort tot diens gezin; (c) de ouders van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling, indien die vreemdeling een alleenstaande minderjarige is in de zin van artikel 2, onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerders beleid, zoals neergelegd in paragraaf C2/4 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, voor jongvolwassenen ziet op de situatie dat de referent zijn meerderjarige kind dat jongvolwassen is, wil laten nareizen. In het geval van eisers is juist referent de jongvolwassene. In artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 is er niet voor gekozen om voor ouders, broers en zussen van jongvolwassenen die in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning asiel, gezinshereniging mogelijk te maken. De door eisers aangehaalde uitspraken baten eisers niet omdat zij of zien op een ander soort aanvraag of op de situatie waarbij de referent verzoekt om een mvv nareis voor zijn kind dat jongvolwassen is. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet vallen onder de in artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 genoemde categorieën. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid de mvv aanvraag kunnen afwijzen.
8. Met betrekking tot hetgeen eisers hebben betoogd in het kader van artikel 8 van het EVRM, overweegt de rechtbank het volgende. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling),moet, gelet op de strikte scheiding tussen asiel en regulier die volgt uit de systematiek van de Vw 2000, de reikwijdte van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 beperkt worden opgevat. Dit betekent dat die bepaling geen ruimte biedt voor een verdere afweging in het kader van artikel 8 van het EVRM dan de afweging die daarin reeds besloten ligt. De beroepsgrond faalt.
9. Ten aanzien van het beroep op artikel 4:84 van de Awb, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat dit beroep evenmin slaagt. Nu eisers niet vallen onder een van de categorieën als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000, en het beleid zoals vastgelegd in paragraaf C2/4.1, van de Vc 2000 daarom niet van toepassing is, bestond voor verweerder geen ruimte op grond van artikel 4:84 van de Awb van dat beleid af te wijken.
10. Van schending van de hoorplicht is evenmin sprake. Van het horen van belanghebbenden kan onder meer worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Dit is het geval als uit het bezwaarschrift zelf direct blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift in samenhang met wat in eerste instantie door blanghebbende is aangevoerd. Gelet op hetgeen eisers in bezwaar hebben aangevoerd en de motivering van het primaire besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers niet ten onrechte kennelijk ongegrond geacht en van het horen van eisers mogen afzien.
11. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.