ECLI:NL:RBDHA:2018:14847

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
C/09/541002 / HA ZA 17-1072
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en rechtsgeldigheid van een testament met betrekking tot onterving en erfgenaamschap

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Den Haag, betreft het de nalatenschap van de heer [A], die op [datum] te [plaats] is overleden. De erflater had op 12 december 1978 een testament opgemaakt waarin hij zijn toenmalige echtgenote onterfde en zijn partner, [gedaagde], benoemde tot enig erfgename. Na het beëindigen van de relatie met [gedaagde] trouwde de erflater op 11 mei 1995 met [eiseres]. Na het overlijden van de erflater vorderde [eiseres] een verklaring voor recht dat [gedaagde] geen rechten kan ontlenen aan het testament van 1978 en dat zij de erfgenaam is.

Tijdens de comparitie heeft de rechtbank een voorlopig oordeel gegeven, waarin werd vastgesteld dat [gedaagde] geen aanspraak kan maken op de nalatenschap. De rechtbank concludeerde dat het testament van 12 december 1978 zo moet worden geïnterpreteerd dat de erflater niet wenste dat [gedaagde] na het beëindigen van hun relatie nog zou erven. De rechtbank paste ook artikel 4:52 BW analoog toe, wat leidde tot dezelfde conclusie. In een brief van 3 augustus 2018 gaven partijen aan dat er geen geschil meer was over de rechten van [gedaagde] op de nalatenschap.

De rechtbank verklaarde voor recht dat [gedaagde] geen rechten kan ontlenen aan het testament en dat [eiseres] van rechtswege de erfgenaam is. Daarnaast werden er afspraken gemaakt tussen partijen over de proceskosten en een betaling van € 1.500 door [eiseres] aan [gedaagde]. Het vonnis werd uitgesproken op 15 augustus 2018 door mr. J. Brandt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/541002 / HA ZA 17-1072
Vonnis van 15 augustus 2018
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. S.L. Raphaël te Leiden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. V.K.S. Budhu Lall te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ” worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 oktober 2017 met producties 1 t/m 7;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 21 februari 2018, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • de akte overlegging producties van de zijde van [eiseres] met producties 8 t/m 10;
  • het proces-verbaal van comparitie van 19 juli 2018 en de daarin genoemde stukken, waaronder de brief van de zijde van [gedaagde] van 5 juli 2018 met producties 1 t/m 3.
1.2.
Ter terechtzitting hebben partijen de rechtbank verzocht de zaak aan te houden voor onderling overleg.
1.3.
Bij brief van 3 augustus 2018 hebben partijen de rechtbank bericht dat zij tot overeenstemming zijn gekomen. Zij hebben de rechtbank verzocht haar (ter zitting in een voorlopig oordeel geformuleerde) beslissing ten aanzien van de vordering van [eiseres] in een vonnis op te nemen.
1.4.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

2.1.
Deze zaak heeft betrekking op de nalatenschap van de heer [A] , overleden op [datum] te [plaats] (hierna: erflater). Erflater heeft bij testament van 12 december 1978 over zijn nalatenschap beschikt. Daarbij heeft hij zijn toenmalige echtgenote onterfd en [gedaagde] , die destijds zijn partner was en met wie hij zou gaan samenwonen, benoemd tot enig erfgename. De relatie tussen erflater en [gedaagde] is kort nadien geëindigd. Erflater is op 11 mei 1995 getrouwd met [eiseres] . Dit huwelijk is ontbonden door het overlijden van erflater.
2.2.
[eiseres] heeft in deze procedure – samengevat – een verklaring voor recht gevorderd dat [gedaagde] geen rechten kan ontlenen aan het testament van erflater van 12 december 1978 en dat [eiseres] dientengevolge de erfgenaam is van erflater.
2.3.
Ter comparitie heeft de rechtbank een voorlopig oordeel gegeven, inhoudend dat [gedaagde] geen aanspraak kan maken op de nalatenschap van erflater. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het op 12 december 1978 door erflater opgemaakte testament niet anders kan worden begrepen dan dat hij heeft gewild dat zijn toenmalige partner werd onterfd en dat [gedaagde] , die toen zijn partner was, zijn erfgename zou worden. Diezelfde uitleg brengt met zich dat erflater niet heeft gewild dat [gedaagde] ook na het einde van hun relatie nog van hem zou erven. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat analoge toepassing van artikel 4:52 BW tot dezelfde uitkomst leidt.
2.4.
Uit de brief van partijen van 3 augustus 2018 begrijpt de rechtbank dat tussen partijen niet langer ter discussie staat dat [gedaagde] geen rechten kan ontlenen aan het testament van erflater. De daartoe strekkende verklaring voor recht van [eiseres] zal daarom worden afgegeven.
2.5.
Voor het overige zijn partijen, blijkens hun brief van 3 augustus 2018, met elkaar het volgende overeengekomen:
ieder van hen draagt de eigen proceskosten;
partijen zien af van hoger beroep;
[eiseres] zal aan [gedaagde] ter zake van de nalatenschap van erflater een bedrag van € 1.500 betalen op de rekening [nummer] t.n.v. [Advocatenkantoor] ;
na uitvoering van deze afspraken verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting.
Deze afspraken lenen zich bij gebreke van een daartoe strekkende vordering niet voor opname in het dictum, maar de rechtbank gaat ervan uit dat partijen hun afspraken gestand zullen doen.
2.6.
Een en ander leidt tot de volgende beslissing.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] geen rechten kan ontlenen aan het testament van erflater van 12 december 1978, dat de uiterste wilsbeschikking in die zin is vervallen en dat [eiseres] dientengevolge van rechtswege de erfgenaam is van erflater,
3.2.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2018.