ECLI:NL:RBDHA:2018:14779

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4354
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel door onvoldoende aannemelijkheid van identiteit en gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Chinese nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend via zijn referente, die eerder een verblijfsvergunning asiel heeft verkregen. De aanvraag is afgewezen omdat eiser zijn identiteit en de feitelijke gezinsband met de referente niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen officiële identificerende documenten heeft overgelegd en dat het door hem overgelegde document van de Welfare Society onvoldoende is om zijn identiteit vast te stellen. Eiser heeft aangevoerd dat hij in bewijsnood verkeert, maar de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van bewijsnood, gezien de tegenstrijdige verklaringen over zijn vertrek uit het land van herkomst. De rechtbank heeft het verzoek van eiser om inzage in de asielminuut van de referente afgewezen, omdat dit niet tot nieuwe inzichten zou leiden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/4354

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 2 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel afgewezen.
Bij besluit van 17 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is [referente], referente verschenen. Als tolk is verschenen G. Isering. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1983 en de Chinese nationaliteit te hebben. Op 26 oktober 2016 heeft referente namens eiser een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (een mvv) in het kader van nareis asiel ingediend. Aan referente is op 24 augustus 2016 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser zijn identiteit en de feitelijke gezinsband met referente niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook verkeert eiser niet in bewijsnood ten aanzien van het aantonen van zijn identiteit of het huwelijk met referente. Het identiteitsdocument afgegeven door de Welfare Society of regional dokham Chushi Gangdrug Delhi (hierna: Welfare Society) kan hooguit als indicatief document gelden, nu niet is gebleken dat brondocumenten uit het land van herkomst aan dit document ten grondslag hebben gelegen. Aan de eveneens overgelegde verklaring van de Welfare Society kan geen waarde worden gehecht nu tegenstrijdig is verklaard over eisers vertrek uit het land van herkomst. Met betrekking tot het gestelde huwelijk zijn geen officiële of indicatieve documenten overgelegd die het huwelijk aannemelijk kunnen maken.
3. Eiser kan zich met deze beslissing niet verenigen en meent dat verweerder in strijd met artikel 13 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het beginsel van hoor en wederhoor heeft gehandeld door eiser geen gelegenheid te bieden kennis te nemen van de motivering van het asielbesluit van referente. Eiser meent voorts dat wel sprake is van bewijsnood en dat het overgelegde document van de Welfare Society in ieder geval een indicatief document betreft. Ook is geen sprake van tegenstrijdigheden in de verklaringen omtrent de vlucht en de identiteitskaart van eiser. Voorts zijn eiser en referente traditioneel gehuwd en heeft referente in haar gehoren duidelijke verklaringen over haar gezinssituatie afgelegd. De verklaringen over haar identiteit, nationaliteit en afkomst worden geloofwaardig geacht, dus valt niet in te zien waarom de gezinsband daarmee niet nader onderbouwd is. Aan eiser had een identificerend gehoor moeten worden aangeboden.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Per 1 januari 2018 hanteert verweerder nieuw beleid voor de beoordeling van nareisaanvragen. Uit de uitspraken van 16 mei 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), blijkt dat verweerder bij de beoordeling of herbeoordeling van alle op 23 november 2017 lopende nareisaanvragen dit nieuwe beleid reeds als vaste gedragslijn hanteert. [1]
4.2
Dit beleid houdt in dat verweerder voor het aantonen van de identiteit van een vreemdeling en de gestelde familierelatie met een referent primair officiële documenten eist. Voor het aantonen van de identiteit eist hij specifiek daarvoor bestemde documenten zoals een paspoort of een identiteitskaart. Als bewijs van de gestelde familierechtelijke relatie aanvaardt hij in beginsel geboorteakten en huwelijksakten, mits die zijn opgenomen in het register van de burgerlijke stand van het desbetreffende land. Als een vreemdeling geen officiële documenten heeft overgelegd om zijn identiteit of de gestelde familierelatie met een referent aan te tonen, betrekt verweerder onofficiële documenten bij zijn beoordeling of die vreemdeling de door hem gestelde identiteit of familierelatie aannemelijk heeft gemaakt. Dit doet verweerder ongeacht of sprake is van bewijsnood aan de zijde van de vreemdeling. Overgelegde onofficiële documenten kunnen daarom voor verweerder aanleiding vormen om aanvullend onderzoek te bieden. Verweerder eist voor het aanbieden van aanvullend onderzoek in deze situatie in de eerste plaats dat die vreemdeling substantieel bewijs van de gestelde familierelatie heeft overgelegd in de vorm van één of meer onofficiële documenten over die familierelatie. In de tweede plaats eist verweerder dat hij de identiteit van die vreemdeling kan vaststellen of aannemelijk achten. Een vreemdeling die geen officiële identiteitsdocumenten heeft overgelegd, moet daarom aannemelijk maken dat hij dergelijke identiteitsdocumenten niet kan overleggen of substantieel bewijs in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overleggen. Het vaststellen of aannemelijk achten van de identiteit is volgens verweerder immers een basisvereiste voor verlening van een mvv, omdat hij onder meer moet beoordelen of de desbetreffende vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde en of artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is. In geval van een contra-indicatie ziet verweerder evenwel af van het aanbieden van aanvullend onderzoek.
4.3
De Afdeling heeft in de uitspraken van 16 mei 2018 de nieuwe vaste gedragslijn in overeenstemming met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn geacht. De rechtbank zal het bestreden besluit volgens de nieuwe gedragslijn beoordelen.
4.4
Vast staat dat eiser geen officiële identificerende documenten heeft overgelegd waaruit zijn identiteit kan blijken. Verweerder heeft vervolgens conform de nieuwe gedragslijn het door eiser overgelegde onofficiële documenten (de identiteitskaart afgegeven door Welfare Society) bij zijn beoordeling betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat dit document onvoldoende is om eisers identiteit vast te kunnen stellen. Er is immers niet gebleken of, en zo ja welke, brondocumenten aan dit document ten grondslag hebben gelegen.
4.5
De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn standpunt dat hij niet in het bezit kan worden gesteld van documenten met betrekking tot zijn identiteit en dat derhalve sprake is van bewijsnood. Daartoe overweegt de rechtbank dat sprake is van tegenstrijdige verklaringen over het (halsoverkop) vertrek van eiser, waardoor hij niet in de gelegenheid zou zijn geweest zijn identiteitsdocumenten mee te nemen. Zo heeft referente verklaard al op 15 juli 2015 haar huis te hebben verlaten. Eiser zou haar later gevolgd zijn na een waarschuwing van een buurjongen. Uit de overgelegde verklaring van de Welfare Society blijkt echter dat eiser zijn land van herkomst al op 13 juli 2015 zou hebben verlaten.
4.6
Gelet op het feit dat eiser slechts een enkel indicatief identiteitsdocument heeft overgelegd en voorts niet aannemelijk heeft gemaakt in bewijsnood te verkeren, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte geen nader onderzoek naar de identiteit van eiser heeft verricht.
4.7
Nu verweerder in redelijkheid heeft kunnen overwegen dat eiser zijn gestelde identiteit onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, behoeft hetgeen eiser heeft aangevoerd ten aanzien van de feitelijke gezinsband met referente geen bespreking meer.
4.8
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank verzocht te bepalen dat verweerder de minuut in de asielprocedure van referente aan eiser verstrekt, zodat inzicht kan worden verkregen in de verklaringen van referente. Bij brief van 9 augustus 2018 heeft verweerder toegelicht dat de opgegeven identiteit, nationaliteit, het vertrek uit het klooster in 2008 en de gestelde illegale wijze van vertrek geloofwaardig zijn bevonden. De verklaringen met betrekking tot separatistische activiteiten zijn door verweerder ongeloofwaardig bevonden, hetgeen heeft geleid tot een inwilliging van de aanvraag op grond van artikel 29, eerste lid onder b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank is van oordeel dat het verstrekken van de minuut niet tot nieuwe inzichten zal leiden. De gemachtigde van eiser wenst immers inzicht in de verklaringen van referente. Deze informatie kan hij ook bij referente opvragen, nu aan haar een kopie van het rapport van nader gehoor is verstrekt. De rechtbank wijst dit verzoek af.
5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon - Overdijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten