ECLI:NL:RBDHA:2018:14767
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvragen en overdracht aan Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2018 uitspraak gedaan in drie samenhangende asielzaken van Moldavische eisers. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was verweerder in deze procedure. De eisers hadden aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvragen werden door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvragen, aangezien de eisers daar eerder asiel hadden aangevraagd en deze aanvragen waren afgewezen. Duitsland had ingestemd met de terugname van de eisers, wat de rechtbank als voldoende basis beschouwde om de aanvragen niet inhoudelijk te behandelen in Nederland.
De rechtbank overwoog dat de eisers niet konden aantonen dat hun asielaanvragen in Duitsland niet op een juiste manier behandeld zouden worden. De eisers voerden aan dat Duitsland hun asielclaim eerder niet had gehonoreerd en dat zij medische zorg nodig hadden die niet in Duitsland zou kunnen worden geboden. De rechtbank oordeelde echter dat Duitsland, op basis van de Europese asielrichtlijnen, verplicht was om medisch noodzakelijke zorg te bieden. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om de asielaanvragen in Nederland te behandelen en verklaarde de beroepen ongegrond.
De uitspraak werd openbaar gemaakt en de eisers kregen de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank wees ook op de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te verzoeken bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, S.A.K. Kurvink, en is digitaal ondertekend.