ECLI:NL:RBDHA:2018:14765

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
NL18.20514
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Zwitserland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritreeër, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser had eerder een asielaanvraag in Zwitserland ingediend, die was afgewezen. Hij vreesde dat hij na overdracht aan Zwitserland onvoldoende bescherming zou genieten tegen refoulement en dat zijn rechten op een eerlijk proces en effectieve rechtsmiddelen in het geding zouden zijn.

De rechtbank overwoog dat Zwitserland zich heeft verbonden tot het behandelen van de asielaanvraag van de eiser en dat het land is aangesloten bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), waardoor het verplicht is om de uit dit verdrag voortvloeiende verplichtingen na te komen. De rechtbank oordeelde dat de enkele omstandigheid dat er geen generiek toelatingsbeleid voor Eritreeërs is, niet betekent dat de overdracht aan Zwitserland een gevaar voor refoulement met zich meebrengt. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in Zwitserland geen toereikende rechtsbescherming zou krijgen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier S.A.K. Kurvink. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.20514

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M.M. Verstrepen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Peeters).

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen in afwachting van de behandeling van zijn beroep (NL18.20515).
Het onderzoek op zitting heeft, samen met de behandeling van verzoek, plaatsgevonden op 22 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Idris. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Eritrese nationaliteit. Op 4 augustus 2018 heeft hij een asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit onderzoek is gebleken dat eiser eerder, op 4 augustus 2015, een asielaanvraag in Zwitserland heeft ingediend. Verweerder heeft de Zwitserse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen op grond van de Dublinverordening [1] . De Zwitserse autoriteiten hebben hiermee ingestemd.
3. Eiser stelt dat hij na overdracht in Zwitserland onvoldoende beschermd is tegen refoulement, omdat Zwitserland een afwijkend beleid en afwijkende rechtspraak heeft voor Eritreeërs die illegaal hun land van herkomst hebben verlaten, zoals eiser. In Nederland zou hij op die grond voor toelating in aanmerking komen. Zwitserland beoordeelt de in dit verband beschikbare informatie over Eritrea niet op een juiste manier. In Zwitserland vreest eiser schending van zijn rechten op een eerlijk proces, een effectief rechtsmiddel en het verbod van een onmenselijke behandeling [2] . Zijn eerdere aanvraag in Zwitserland is afgewezen en hij zal na overdracht bij het indienen van een opvolgende aanvraag in bewaring worden gesteld.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Het geschil spitst zich toe op de vraag of Nederland, ondanks de verantwoordelijkheid van Zwitserland, aanleiding moet zien om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen. Daarbij heeft eiser gewezen op de uitzonderingsbepaling in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening [3] , op de bevoegdheid in artikel 17 van de Dublinverordening [4] en het beleid van verweerder om van die bevoegdheid gebruik te maken indien er aanwijzingen zijn dat de verantwoordelijke lidstaat – in dit geval Zwitserland – zijn internationale verplichtingen niet nakomt [5] .
5. De rechtbank overweegt dat Zwitserland zich met het claimakkoord heeft verbonden tot het behandelen van eisers asielverzoek. Zwitserland is aangesloten bij het EVRM en daarom gehouden de uit dit verdrag voortvloeiende verplichtingen in acht te nemen, waaronder het verbod van refoulement. De enkele omstandigheid dat geen generiek toelatingsbeleid wordt gevoerd voor Eritreeërs die hun land illegaal hebben verlaten, laat dit onverlet. Dit geldt ook voor eisers stelling dat een nieuwe asielaanvraag in Zwitserland afhankelijk is van nieuwe feiten of omstandigheden. Dit betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat overdracht niet op voorhand een gevaar voor (indirect) refoulement met zich brengt.
6. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen, vindt in Zwitserland geen feitelijke uitzetting naar Eritrea plaats [6] . Dat eiser bij de afwijzing van zijn beroep in Zwitserland een aanzegging heeft ontvangen dat hij in bewaring kan worden genomen, vormt geen reden om nu anders te oordelen. Het is aan eiser om te onderbouwen en aannemelijk te maken dat bij overdracht aan Zwitserland sprake is van een schending van artikel 3 van het EVRM. Dat eiser meent dat zijn asielrelaas eerder in Zwitserland onjuist beoordeeld is, speelt hierin geen rol. Voor zover eiser meent dat Zwitserland zich na overdracht niet aan bedoelde verplichtingen houdt, dient hij hierover te klagen bij de Zwitserse autoriteiten of bij het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM).
7. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Zwitserland geen toereikende rechtsbescherming kan krijgen. De aangevoerde omstandigheid dat in Zwitserland slechts in beperkte gevallen gefinancierde rechtsbijstand voorhanden is, betekent niet op voorhand dat eiser daar geen effectieve rechtsmiddelen heeft. Eisers persoonlijke ervaringen geven ook geen aanleiding om dit aan te nemen. Eiser is immers zelf uit Zwitserland vertrokken nadat hem was meegedeeld dat zijn aanvraag was afgewezen.
Ook hier geldt ten slotte dat eiser uiteindelijk kan klagen bij het EHRM en daarbij de mogelijkheid heeft om een voorlopige maatregel te vragen. Dat uit de in beroep ingebrachte reacties van een advocatenkantoor uit Zwitserland [7] kan worden afgeleid dat dit mogelijk niet eenvoudig is, neemt niet weg dat deze feitelijke mogelijkheid wel bestaat voor eiser.
8. De verwijzing door eiser ten slotte naar de website van de Europese Commissie [8] waarop melding gemaakt wordt van
popular initiativesom de bescherming van mensenrechten in Zwitserland te verminderen, rechtvaardigt niet de conclusie dat Zwitserland op dit moment zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
9. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan dan ook niet afdoen aan de verantwoordelijkheid van Zwitserland en biedt geen grond voor de conclusie dat verweerder aanleiding had moeten zien om desondanks de aanvraag inhoudelijk te behandelen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013
2.Artikelen 6, 13 en 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.Tweede volzin: “Indien het niet mogelijk is een verzoeker over te dragen aan de lidstaat die in de eerste plaats als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen, omdat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor verzoekers in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, blijft de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast de criteria van hoofdstuk III onderzoeken teneinde vast te stellen of een andere lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen.”
4.Eerste lid: “In afwijking van artikel 3, lid 1, kan elke lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.”
5.Paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Zittingsplaats Middelburg, 1 maart 2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:1190
7.E-mailberichten van Angela Stettler, MLaw, advocatenbureau ‘advokatur kanonengasse’
8.https://www.coe.int/en/web/commissioner/view