ECLI:NL:RBDHA:2018:14760

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
NL18.14601 en NL18.14604
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Cubaanse eisers en de beoordeling van geloofwaardigheid door de rechtbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van twee Cubaanse eisers, die samen met hun minderjarige kind asiel hadden aangevraagd. De eisers hebben op 8 augustus 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvragen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 28 september 2018 alsnog op deze aanvragen beslist, maar deze werden afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 november 2018, waarbij de eisers zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, mr. J.C.A. Koen, en de verweerder door mr. C.H.H.P.M. Kelderman.

De rechtbank oordeelde dat het aan de eisers was om hun asielrelaas aannemelijk te maken. De rechtbank volgde de eisers niet in hun betoog dat de verklaringen van de staatssecretaris niet geloofwaardig waren. De rechtbank stelde vast dat de eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd om hun verklaringen te onderbouwen, zoals het ontbreken van documenten en tegenstrijdigheden in hun verklaringen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat de verklaringen van de eisers over het versturen van brieven en de daaropvolgende problemen niet geloofwaardig waren.

De rechtbank verklaarde de beroepen tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk en de beroepen tegen het bestreden besluit ongegrond. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eisers tot een bedrag van € 250,50. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.14601 en NL18.14604

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

[naam 2], eiseres,
mede namens hun minderjarige kind [naam 3] ,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. J.C.A. Koen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

ProcesverloopEisers hebben op 8 augustus 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvragen.

Bij besluit van 28 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog op deze aanvragen beslist.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben de beroepen van eisers mede betrekking op het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2018. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser is geboren op [geboortedatum] en eiseres op [geboortedatum 2] . Zij hebben de Cubaanse nationaliteit. Hun dochter is in Ecuador geboren op [geboortedatum 3] , zij heeft zowel de Cubaanse als de Ecuadoraanse nationaliteit. In oktober 2018 is het tweede kindje van eisers geboren. De naam, het geslacht en de exacte geboortedatum van dit kind zijn bij de rechtbank niet bekend.
Op 14 november 2017 hebben eisers een asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag ligt het volgende ten grondslag. Eisers hebben van april 2015 tot augustus 2016 in Ecuador verbleven, waar zij als professionele basketballers een contract hadden bij een Ecuadoraanse basketbalclub. Toen zij terugkwamen in Cuba, hebben zij problemen gekregen met de autoriteiten. Allereerst bleek dat de woning van de moeder van eiseres, die is overleden toen eisers in Ecuador waren, aan een ander gezin was gegeven. Verder kregen eisers een sanctie van INDER – een Cubaans instituut voor topsporters – omdat zij zich niet aan hun contract gehouden zouden hebben. Daarnaast werd hun dochtertje allerlei voorzieningen ontzegd, omdat zij niet de Cubaanse nationaliteit had. Vanwege deze problemen hebben eisers een vijftal brieven verstuurd naar verschillende Cubaanse instanties en overheden om hun ongenoegen te uiten. Vervolgens hebben eisers een aantal incidenten meegemaakt. Op een avond werden er stenen tegen hun huis gegooid. Ook werden zij gevolgd toen ze met hun dochtertje naar het park gingen en toen eiseres boodschappen ging doen. Ook werd hun huis in de gaten gehouden. Toen eisers een aantal dagen in Las Tunas waren, waar eisers familie woont, zijn ze op straat mishandeld toen ze ’s nachts van een feestje kwamen. Toen zij weer in hun eigen woonplaats waren, is eiser drie keer gearresteerd en gedetineerd. Deze gebeurtenissen vormden voor eisers de aanleiding om op 13 november 2017 Cuba te verlaten.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvragen afgewezen als ongegrond. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers geloofwaardig. Ook acht verweerder geloofwaardig dat eisers in Ecuador hebben gewoond en dat zij bij terugkeer een aantal problemen hebben gehad. Verweerder acht echter niet geloofwaardig dat eisers vanwege deze problemen een vijftal brieven hebben geschreven en dat zij naar aanleiding daarvan de genoemde problemen hebben ondervonden.
Op wat eisers daartegen hebben aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verweerder heeft met het bestreden besluit alsnog op de aanvraag van eisers beslist. Dat besluit zal hierna worden beoordeeld. De rechtbank is niet gebleken dat eisers een belang hebben bij een beoordeling van hun beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dat beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Eisers hebben allereerst betoogd dat de bewijslast is verschoven naar verweerder. Er zijn meerdere elementen van hun relaas geloofwaardig geacht die mede ten grondslag lagen aan de daarop volgende problemen. Onder verwijzing naar het arrest M.O. tegen Zwitserland [1] stellen eisers dat het nu aan verweerder is om aannemelijk te maken dat eisers de problemen waar zij over hebben verklaard niet hebben ondervonden.
7. De rechtbank volgt eisers niet in dit betoog. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het aan eisers is om hun asielrelaas aannemelijk te maken. Dat verweerder een gedeelte van hun verklaringen geloofwaardig acht, maakt niet dat zij de rest van hun verklaringen niet meer aannemelijk hoeven te maken. Dit geldt des te meer nu het deel van het relaas dat verweerder niet gelooft, juist ziet op de gebeurtenissen die volgens eisers de aanleiding voor hun vertrek zijn geweest. De verwijzing naar het arrest M.O. tegen Zwitserland leidt niet tot een ander oordeel. Allereerst is van belang dat dit arrest gaat over illegale uitreis uit Eritrea, een kwestie die geen raakvlakken heeft met het relaas van eisers. Verder stelt de rechtbank vast dat het EHRM in dit arrest heeft geoordeeld dat het voor bepaalde Eritreeërs zeer moeilijk kan zijn om aan te tonen dat zij Eritrea illegaal hebben verlaten. In die gevallen is het aan verweerder om iedere twijfel over eventuele risico’s bij terugkeer weg te nemen. Het EHRM benadrukt daarbij dat het niet zo is dat verweerder in iedere zaak moet bewijzen dat de betreffende vreemdeling Eritrea legaal heeft verlaten, met name wanneer het relaas op belangrijke elementen ongeloofwaardig is bevonden. Dat laatste is, zoals hiervoor al is overwogen, in de zaak van eisers het geval. De beroepsgrond faalt.
8. Ter beoordeling staat daarom of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eisers over het versturen van de brieven en de daarop volgende problemen niet geloofwaardig zijn.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht aan eisers tegengeworpen dat zij onvoldoende documenten of indicatief bewijs hebben overgelegd om hun verklaringen te onderbouwen. Zo hebben zij geen afschriften van de brieven overgelegd die zij zouden hebben verstuurd. Ook hebben ze geen documenten overgelegd van de aangiften die zij zouden hebben gedaan bij de Cubaanse politie. Aan de overgelegde foto’s hoefde verweerder geen waarde toe te kennen, nu onduidelijk is wanneer die genomen zijn en wie de personen zijn die op de foto’s staan. Ook aan de oproepen van de politie hoefde verweerder geen waarde toe te kennen, nu daaruit niet blijkt waarom eiser is opgeroepen. Ten aanzien van de medische verklaring heeft verweerder terecht overwogen dat de overgelegde kopie zo slecht leesbaar is, dat er geen oordeel over gegeven kan worden.
10. Het voorgaande betekent dat eisers door middel van hun verklaringen aannemelijk moeten maken dat zij de gestelde problemen hebben ondervonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij daar niet in zijn geslaagd. Daartoe heeft verweerder allereerst terecht aan eisers tegengeworpen dat het vreemd is dat zij niet duidelijk kunnen verklaren wanneer zij de brieven precies hebben verzonden. Vervolgens heeft verweerder terecht geconstateerd dat zij een aantal tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over de verschillende incidenten. Zo hebben zij tegenstrijdig verklaard over het moment dat zij naar buiten gingen toen er stenen tegen hun huis werden gegooid: eiser zegt dat hij niemand heeft gezien, terwijl eiseres in de verte drie mannen zag wegrennen. Ook over de mishandeling in Las Tunas hebben zij tegenstrijdig verklaard: zij geven beiden aan zelf het eerst bij bewustzijn te zijn gekomen en zich om de ander te hebben bekommerd. Eiseres heeft bovendien verklaard dat zij een dreigbriefje heeft gevonden toen zij weer bij bewustzijn kwam, terwijl eiser hier helemaal niets over heeft gezegd. Vervolgens heeft eiser verklaard dat hij drie keer gedetineerd is geweest, terwijl eiseres het over twee keer heeft. Dat zij een paar dagen later zegt dat het toch drie keer was, maakt niet dat er geen sprake is van een tegenstrijdigheid. Verder heeft eiseres verklaard dat eiser de eerste keer in huis werd geboeid en meegenomen door één politieagent, terwijl de ander in de auto zat, waartegenover eiser heeft verklaard over twee agenten die in huis zijn gekomen en hem hebben geboeid en meegenomen. Ook hebben ze tegenstrijdig verklaard over hoeveel foto’s eiseres heeft genomen tijdens deze eerste arrestatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarover ook kunnen opmerken dat het vreemd is dat eiseres in de gelegenheid was om een foto of foto’s te maken van deze gebeurtenis. Verder is het inderdaad opmerkelijk dat eiseres niet precies weet hoe lang haar man de eerste keer precies gedetineerd heeft gezeten, met name nu zij heeft verklaard dat ze iedere dag naar het politiebureau is geweest. Ook heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eisers tegenstrijdig hebben verklaard over het overhandigen van de tweede oproep: eiser verklaart dat deze door ‘een meneer’ werd overhandigd, terwijl eiseres het heeft over twee agenten in burger.
11. Ten slotte heeft verweerder niet ten onrechte zwaar laten meewegen dat eisers probleemloos, op legale en gecontroleerde wijze Cuba hebben verlaten via de luchthaven van Havana en dat zij kort voor hun vertrek nog een Cubaans paspoort voor hun dochter hebben kunnen verkrijgen. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van hun verklaringen.
12. De conclusie is dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eisers over het versturen van de brieven en de daarop volgende problemen niet geloofwaardig zijn. Verweerder hoefde daarom, anders dan door eisers is betoogd, geen onderzoek te verrichten naar de behandeling van Cubaanse dissidenten. Er is immers niet komen vast te staan dat eisers door de Cubaanse autoriteiten als dissidenten worden beschouwd. Verweerder heeft de aanvragen terecht afgewezen als ongegrond.
13. De beroepen zijn ongegrond.
14. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 250,50 (1 punt voor het indienen van de samenhangende beroepen tegen het niet tijdig beslissen, met een waarde van € 501,- per punt en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 250,50 (tweehonderdvijftig euro en vijftig eurocent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. Holierhoek, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 20 juni 2017, nr. 42181/16