ECLI:NL:RBDHA:2018:14759

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
AWB 18/6895
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning bij niet-samenwonen met partner

In deze zaak heeft eiseres, een Thaise nationaliteit, beroep ingesteld tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De intrekking vond plaats op 11 september 2018, met terugwerkende kracht tot 1 maart 2017, omdat eiseres en haar partner, referent, niet meer feitelijk samenwoonden. De rechtbank heeft op 4 december 2018 uitspraak gedaan in deze enkelvoudige kamer, waarbij de zitting op 16 november 2018 heeft plaatsgevonden. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder niet verscheen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en referent op hetzelfde adres staan ingeschreven, maar dat er onduidelijkheid bestond over hun feitelijke samenwoning sinds 1 maart 2017. Eiseres heeft verklaard dat zij meer dan de helft van de tijd in Den Haag verbleef, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldeed aan het samenwoningsvereiste. De rechtbank heeft ook overwogen of de intrekking van de verblijfsvergunning in strijd was met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op familieleven beschermt. De rechtbank concludeerde dat de inmenging gerechtvaardigd was, gezien de belangenafweging die door de verweerder was gemaakt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om aan de voorwaarden voor verblijf bij een partner te voldoen, waaronder feitelijke samenwoning en het voeren van een gezamenlijke huishouding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/6895
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,
gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 september 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 16 november 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens waren aanwezig [naam 2] , referent, en M. Verhoof, tolk. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Thaise nationaliteit. Op 29 juli 2016 heeft zij een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gekregen voor verblijf bij haar partner [naam 2] (referent). Op 7 maart 2018 heeft verweerder deze verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot de datum van verlening en aan eiseres een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Verweerder stelde zich op het standpunt dat er sprake was van een schijnrelatie.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres daartegen deels gegrond verklaard. Haar verblijfsvergunning is ingetrokken met ingang van 1 maart 2017 en aan haar wordt niet langer een inreisverbod opgelegd. Verweerder is niet langer van mening dat er sprake is van een schijnrelatie. Wel heeft verweerder vastgesteld dat eiseres en referent sinds 1 maart 2017 niet meer feitelijk samenwonen. Eiseres voldoet daarom sinds die datum niet meer aan de voorwaarden en daarom is haar vergunning met ingang van 1 maart 2017 ingetrokken. Ook heeft verweerder vastgesteld dat eiseres en referent geen gezamenlijke huishouding voeren.
Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
In artikel 3.17 van het Vb [1] is bepaald dat een verblijfsvergunning voor verblijf bij partner wordt verleend indien de vreemdeling en de referent samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren.
In het beleid van verweerder staat dat er sprake is van samenwonen als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
• de referent en de vreemdeling wonen feitelijk samen;
• de referent en de vreemdeling voeren naar buiten toe hetzelfde adres; en
• de referent en de vreemdeling zijn ingeschreven op hetzelfde adres in de Basisregistratie Personen. [2]
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres en referent op hetzelfde adres staan ingeschreven en dat zij ook naar buiten toe dit adres voeren. Waar verweerder en eiseres het niet over eens zijn, is de vraag of eiseres en referent vanaf 1 maart 2017 feitelijk nog samenwoonden. Verweerder betwist niet dat eiseres en referent een relatie hebben en ook niet dat eiseres met enige regelmaat op het adres van referent in Kloetinge verblijft, maar vindt dat onvoldoende om tot de conclusie te komen dat aan het samenwoningsvereiste is voldaan. De rechtbank is het met verweerder eens. Hoewel eiseres en referent tijdens de hoorzittingen wisselend hebben verklaard over de periodes waarin eiseres in Den Haag verbleef, blijkt dat eiseres sinds 1 maart 2017 hoe dan ook meer dan de helft van de tijd in Den Haag was. Tijdens de zitting bij de rechtbank heeft zij dit ook bevestigd. De rechtbank acht ook van belang dat eiseres heeft verklaard dat zij samen met een vriendin een kamer huurt in Den Haag. De conclusie is daarom dat verweerder de verblijfsvergunning van eiseres heeft kunnen intrekken per 1 maart 2017, omdat zij vanaf die datum niet meer (feitelijk) met referent samenwoonde.
De rechtbank zal niet beoordelen of er nog sprake was van een gemeenschappelijke huishouding. Dat eiseres en referent niet meer samenwoonden, is namelijk voldoende om de vergunning in te kunnen trekken.
6. De rechtbank moet verder nog beoordelen of de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [3] Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de intrekking van de vergunning een inmenging in het recht van eiseres op familieleven oplevert, maar dat deze inmenging gerechtvaardigd is. Om tot deze conclusie te komen, heeft verweerder een belangenafweging gemaakt en uitgelegd waarom deze in het nadeel van eiseres uitvalt. Het enige wat eiseres daartegenin heeft gebracht, is dat zij het niet realistisch vindt dat verweerder verwacht dat zij samen met referent in Thailand kan gaan wonen. De rechtbank vindt dit onvoldoende om te concluderen dat er sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat referent tijdens de hoorzitting nog heeft verklaard dat hij van plan is om op termijn de helft van het jaar in Thailand te gaan wonen.
7. De conclusie is dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. Holierhoek, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Vreemdelingenbesluit 2000
2.Paragraaf B7/3.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden