Overwegingen
Eiser (geboren op [geboortedatum] ) is getrouwd met eiseres 1 (geboren op [geboortedatum 2] ). Zij hebben, samen met de schoonzus van eiser (eiseres 2, geboren op [geboortedatum 3] ) en haar dochter (eiseres 3, geboren op [geboortedatum 4] ), op 8 oktober 2015 asielaanvragen ingediend. Eisers bezitten de Afghaanse nationaliteit.
Eisers hebben aan hun asielaanvragen het volgende ten grondslag gelegd. Eisers broer [naam 6] (tevens de echtgenoot van eiseres 2) is op 14 mei 2015 door onbekenden ontvoerd, met als reden het verkrijgen van losgeld. Uit een verklaring van het ministerie van Defensie van Afghanistan van 17 juni 2015 blijkt dat [naam 6] op 3 juni 2015 om het leven is gebracht. Eisers werden daarna door de ontvoerders bedreigd en zijn daarom, ongeveer 15 tot 20 dagen na de dood van [naam 6] , ondergedoken. Op 27 augustus 2015 hebben zij vervolgens Afghanistan verlaten.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de aanvragen afgewezen als ongegrond. Verweerder twijfelt niet aan de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers, maar acht het asielrelaas niet geloofwaardig. In de medische omstandigheden van eiseres 1 en eiseres 3 heeft verweerder geen aanleiding gezien om uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw, gelet op door het BMAuitgebrachte adviezen.
4. Op wat eisers daartegen hebben aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Eisers hebben ter onderbouwing van hun asielaanvragen een aantal documenten overgelegd. Het eerste document is de eerder genoemde verklaring van het ministerie van Defensie van 17 juni 2015. Verweerder heeft dit document laten onderzoeken door Bureau Documenten. Uit de verklaring van onderzoek van 8 april 2016 blijkt dat Bureau Documenten vanwege het ontbreken van voldoende vergelijkingsmateriaal geen oordeel kan geven over de echtheid van dit document. Dit betekent dat aan dit document geen waarde kan worden gehecht: het kan niet in het voordeel, maar ook niet in het nadeel van eisers meegewogen worden in de beoordeling.
Verder hebben eisers een ‘confession letter’ van 23 januari 2017 overgelegd en een verklaring van de Afghaanse ambassade in Den Haag van 13 februari 2017, waarin de inhoud van de ‘confession letter’ wordt bevestigd. Ook deze documenten zijn onderzocht door Bureau Documenten. Uit de verklaring van onderzoek van 14 maart 2017 blijkt dat de ‘confession letter’ zeer wel mogelijk niet door een daartoe bevoegde instantie is opgemaakt en afgegeven. De verklaring van de ambassade is volgens Bureau Documenten met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid echt. In reactie daarop hebben eisers een verklaring van de ambassade van 1 november 2017 overgelegd, waarin wordt toegelicht hoe dit soort documenten worden opgesteld en wordt bevestigd dat de ‘confession letter’ echt is. In het weerwoord van Bureau Documenten van 18 december 2017 is vastgesteld dat de Afghaanse ambassade een kopie van het document heeft onderzocht, zodat het onmogelijk is om te beoordelen of het document echt is. Gelet hierop hoefde verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen rekening te houden van de overgelegde ‘confession letter’.
6. Eiser stelt dat hij op 7 juni 2017 ook de overlijdensakte van zijn broer bij het loket van de INDheeft ingeleverd en dat verweerder deze ten onrechte niet bij zijn beoordeling heeft betrokken. Op de ontvangstbevestiging die eiser van de IND heeft gekregen, staat ‘kopie conform origineel, verklaring van de ambassade’. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 14 maart 2017 blijkt dat dit document al is onderzocht: het betreft de originele, in het Dari opgestelde ‘confession letter’. Er is dus geen sprake van een ander document dat ten onrechte niet bij de beoordeling is betrokken.
7. Uit het voorgaande volgt dat eisers geen documenten hebben overgelegd die hun asielrelaas kunnen onderbouwen. Dat betekent dat zij hun asielrelaas middels hun verklaringen aannemelijk dienen te maken. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers daar niet in zijn geslaagd en daartoe in de bestreden besluiten – samengevat – als volgt overwogen.
Allereerst hebben eiser en eiseres 2 tegenstrijdig verklaard over de plaats waar zij de auto van [naam 6] aantroffen na zijn ontvoering. Verder vindt verweerder het bevreemdingwekkend dat eiser zijn schoonzus, die bij hem in huis verblijft, niet onmiddellijk na het eerste telefoontje van de ontvoerders hierover informeert, maar dit pas na enige tijd doet. Ook is het vreemd dat de ontvoerders contact hebben opgenomen met eiser en niet met eiseres 2, de echtgenote van [naam 6] . Het wekt ook bevreemding dat eiser tijdens de telefoongesprekken met de ontvoerders geen enkele poging doet om zijn broer te spreken te krijgen, met name nu eiser de informatie dat zijn broer ontvoerd zou zijn uit derde hand verkregen heeft. Het is evenzeer vreemd dat niet eiser maar zijn broer zou zijn ontvoerd, omdat eiser heeft verklaard dat hij de rijkste was en dat zijn rijkdom overal bekend was. Verweerder werpt verder aan eiser tegen dat hij geen bescherming heeft gevraagd aan de Amerikanen, met wie hij zegt goede zakelijke banden te onderhouden. Dat is vreemd, omdat hij heeft verklaard geen vertrouwen in de Afghaanse politie te hebben. Overigens heeft eiser wel aangifte gedaan bij de politie. Dat is vreemd omdat de politie aanwezig was op de plaats van de ontvoering, zodat niet valt in te zien waarom er dan nog schriftelijk aangifte nodig zou zijn. Opmerkelijk zijn verder eisers wisselende verklaringen over het tijdstip waarop hij de verklaring van het ministerie van Defensie heeft ontvangen in relatie tot de gestelde gebeurtenissen. Ook is het opvallend dat eiser slechts bij benadering kan aangeven wanneer hij de telefoontjes van de ontvoerders heeft ontvangen. Verder is het ongeloofwaardig dat eiser niet kan zeggen waar de politie het lichaam van zijn broer zou hebben gevonden, terwijl eiseres 1 hierover verklaart dat hij is gevonden in ‘het zesde stadsdeel’. Voorts wekt het bevreemding dat eisers, die zeggen zich ernstig bedreigd te hebben gevoeld, nog tweeënhalve maand in Afghanistan zijn gebleven. Dit duidt niet op een acute vluchtsituatie. Verder wordt nog opgemerkt dat eiser verschillende vragen over de kern van zijn relaas, namelijk de ontvoering en de daarop volgende contacten met de ontvoerders, veelal niet concreet weet te beantwoorden. Daarbij wordt er op gewezen dat eiser niet precies weet wanneer hij het 4e, 5e, en 6e telefoontje van de ontvoerders heeft ontvangen. Ook vindt verweerder het opmerkelijk dat eiser de enige is die contact gehad heeft met de ontvoerders: het ligt voor de hand dat de politie zou willen meeluisteren. Tot slot heeft verweerder opgemerkt dat de verklaringen van eiseres 2 op het niveau van de relevante bijzonderheden vaag en summier zijn en voornamelijk gebaseerd op veronderstellingen en aannames die zijn afgeleid uit de verklaringen van haar zwager.
8. In het verweerschrift heeft verweerder de tegenwerping dat eiser en eiseres 2 tegenstrijdig zouden hebben verklaard over de plaats waar zij de auto van [naam 6] hebben aangetroffen, laten vallen. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat, ook indien eisers zouden worden gevolgd in hun stelling dat het delen van informatie over de ontvoering zoals eiser heeft gedaan gebruikelijk is in de Afghaanse patriarchale cultuur, de overige argumenten die ten grondslag liggen aan de bestreden besluiten voldoende draagkrachtig zijn voor het niet geloofwaardig achten van het asielrelaas.
9. De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat verweerder zijn standpunt dat het relaas niet geloofwaardig is, hoofdzakelijk baseert op het feit dat bepaalde verklaringen zijn aangemerkt als vreemd, bevreemdingwekkend of opmerkelijk. Er worden geen tegenstrijdigheden tegengeworpen. De rechtbank stelt verder vast dat eisers voor een groot deel van de verklaringen die verweerder vreemd of bevreemdingwekkend vindt, een goede uitleg hebben gegeven. Zo hebben zij, onder verwijzing naar landeninformatie, betoogd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de positie van vrouwen in Afghanistan. Gelet op deze informatie is het volgens eisers helemaal niet vreemd dat de ontvoerders contact hebben opgenomen met eiser en niet met eiseres 2. Bovendien kan alleen eiser geld opnemen van zijn bankrekening, dus ook om die reden ligt het voor de hand dat de ontvoerders contact met hem zouden opnemen. Verder hebben eisers aangevoerd dat het om diezelfde reden niet vreemd is dat niet eiser maar zijn broer werd ontvoerd: er werd losgeld geëist van eiser, een rijke zakenman. Er werd door de ontvoerders geen beroep gedaan op de bankrekening van de broer van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hier onvoldoende gemotiveerd op gereageerd. Verweerder heeft in zijn reactie onvoldoende blijk gegeven van het mogelijke bestaan van andere gewoonten en culturele aspecten waar eisers op hebben gewezen.
10. Verder hebben eisers er terecht op gewezen dat verweerders standpunt dat eiser niet zeker zou weten dat zijn broer was ontvoerd, onvoldoende gemotiveerd is. De auto van de broer van eiser is immers onbeheerd met de deuren open aangetroffen langs de weg en eiser heeft uit eerste hand gehoord dat zijn broer was ontvoerd, namelijk van buurtbewoners en jonge jongens die het hebben zien gebeuren. Ook de politie ging er blijkbaar van uit dat het eisers broer was die was ontvoerd, zodat eiser mee moest naar het politiebureau om een verklaring af te leggen. De rechtbank ziet niet in waarom dit laatste vreemd zou zijn. Bovendien kwam de broer van eiser die dag niet thuis en hoorden zij niets van hem. Het is daarom niet vreemd dat eiser ervan uitging dat zijn broer inderdaad ontvoerd was.
11. Eisers hebben verder uitgebreid toegelicht waarom het inroepen van hulp van de Amerikanen geen enkele zin zou hebben gehad. Als manager brandstofvoorziening is eiser als onderaannemer voor DynCorp International, een privaat Amerikaans bedrijf, van maart 2005 tot augustus 2009 rechtstreeks werkzaam geweest voor het Amerikaanse leger. Via onder andere eisers eigen bedrijf heeft hij tot en met 2011 brandstof aan de Amerikanen geleverd. De ontvoering vond vier jaar later plaats, in mei 2015. Eisers stellen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de Afghaanse context, waarin grote aantallen Afghanen in talloze functies voor de Amerikanen werken. Het is volgens eisers een illusie om te denken dat de Amerikanen zullen proberen te bemiddelen bij de ontvoering van familieleden van personen die al jaren niet meer voor hen werkzaam zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook op deze beroepsgrond onvoldoende gemotiveerd gereageerd. In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser heeft verklaard dat hij altijd voor de Amerikanen klaar heeft gestaan, zodat op zijn minst verwacht mag worden dat hij probeerde hun hulp in te roepen toen hij problemen had. Gelet op wat eisers hebben aangevoerd, acht de rechtbank deze motivering onvoldoende.
12. Dat eiser wisselend heeft verklaard over het tijdstip waarop hij de verklaring van het ministerie van Defensie heeft ontvangen, raakt niet direct de kern van zijn relaas. Reeds daarom is deze tegenwerping op zichzelf onvoldoende om het relaas ongeloofwaardig te achten. Dat eiser niet precies kan zeggen wanneer hij het 4e, 5e, en 6e telefoontje van de ontvoerders heeft ontvangen, heeft wel betrekking op de kern van zijn relaas. Gelet op wat hiervoor onder 9, 10 en 11 is overwogen, kan dat echter niet leiden tot de conclusie dat het relaas ongeloofwaardig is.
13. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat het asielrelaas van eisers ongeloofwaardig is onvoldoende gemotiveerd heeft. Er is dus sprake van een motiveringsgebrek en de bestreden besluiten zijn in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
13. Ten aanzien van de medische omstandigheden van eiseres 1 en eiseres 3 overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat aan beide eiseressen geen uitstel van vertrek hoeft te worden verleend, omdat het BMA heeft geconcludeerd dat er bij uitblijven van behandeling geen medische noodsituatie zal ontstaan en zij in staat zijn te reizen. Adviezen van het BMA worden aangemerkt als deskundigenbericht. Omdat er geen contra-expertise is overgelegd, dient de rechtbank slechts te beoordelen of verweerder zich er voldoende van vergewist heeft dat de BMA-adviezen zorgvuldig tot stand gekomen zijn en dat de inhoud inzichtelijk en concludent is.
15. Eiseres 1 heeft in beroep een brief van I-Psy overgelegd waarin haar diagnose en behandeltraject worden beschreven. De enkele verwijzing naar deze brief is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat verweerder niet van de conclusies van het BMA mocht uitgaan.
16. Eiseres 3 heeft in beroep een brief overgelegd van [naam 5] , vrijwilliger bij Vluchtelingenwerk, waarin hij verschillende kritische kanttekeningen plaatst bij het BMA-advies, met name het advies van 4 januari 2018. Het meest recente BMA-advies is van 27 juni 2018. Zonder een onderbouwing met medische stukken van de behandelaars van eiseres 3 of een contra-expertise, zijn deze kanttekeningen echter onvoldoende om te concluderen dat verweerder niet van de conclusies van het BMA mocht uitgaan.
16. Gelet op wat onder 12 is overwogen, komt de rechtbank niet toe aan een bespreking van de beroepsgronden die zien op wat eisers te wachten staat bij een eventuele terugkeer naar Afghanistan.
16. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met nieuwe besluiten, na of tegelijkertijd met intrekking van de nu bestreden besluiten. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder zijn standpunt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eisers, nader motiveren, met inachtneming van wat in deze tussenuitspraak is overwogen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
16. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
16. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op de beroepen. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.