ECLI:NL:RBDHA:2018:14737

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
NL18.18718
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse eiser op grond van de Vreemdelingenwet met betrekking tot medische en psychische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Marokkaanse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser, die sinds 2014 in Italië verbleef, had asiel aangevraagd op 23 september 2018 en stelde dat hij uit Marokko was gevlucht vanwege mishandeling door de politie in 2006. De rechtbank oordeelde dat de door eiser aangevoerde mishandeling en de daaruit voortvloeiende medische problemen niet geloofwaardig waren. De rechtbank concludeerde dat Marokko als veilig land van herkomst kan worden beschouwd en dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn medische klachten. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris op goede gronden had besloten om de aanvraag af te wijzen en dat er geen aanleiding was voor uitstel van vertrek op medische gronden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.18718
V-nummer [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. F.P. van Straelen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Schut).

ProcesverloopBij besluit van 5 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser komt ook niet in aanmerking voor een uitstel van vertrek om medische redenen. Verder heeft verweerder eiser opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en eiser een inreisverbod opgelegd van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.18720, plaatsgevonden op 30 oktober 2018. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

De aanvraag
1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Eiser verbleef sinds 2014 in Italië en heeft in Nederland asiel aangevraagd op
23 september 2018. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij uit Marokko is weggegaan omdat hij in 2006 is opgepakt wegens het roken van hash. Hij heeft daarvoor 24 uur vastgezeten. Hij is toen op het politiebureau geslagen en gekleineerd en leeft nu met woede [1] . Als gevolg van de mishandeling ondervindt eiser nog steeds medische en psychische problemen. Bij terugkeer naar Marokko zal de persoon die hem heeft mishandeld eiser willen afmaken of eiser zal hem afmaken.
Het besluit
2. Verweerder heeft de door eiser naar voren gebrachte mishandeling door een politieagent en de daaruit voortvloeiende medische problemen niet geloofwaardig geacht. Daarnaast kan Marokko als een veilig land van herkomst worden beschouwd, ook voor eiser. Verweerder heeft verder ambtshalve getoetst aan onder meer artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en geconcludeerd dat eiser zijn medische problemen onvoldoende heeft onderbouwd. Aan hem wordt dan ook geen uitstel van vertrek verleend.
De gronden
3. Eiser is het niet eens met het besluit van verweerder. Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom zijn asielrelaas ongeloofwaardig is. Ook had verweerder gelet op eisers klachten een onderzoek moeten doen naar zijn fysieke en psychische gesteldheid. Verweerder heeft ambtshalve aan artikel 64 van de Vw 2000 getoetst en eiser daarbij ten onrechte verweten dat hij zijn klachten niet met medische bewijsstukken heeft onderbouwd. Eiser verbleef ten tijde van het voornemen nog geen twee weken in Nederland en heeft in die periode in de asielzoekerscentra waar hij verbleef geen toegang tot medische zorg weten te krijgen.
De beoordeling van het besluit aan de hand van de beroepsgronden door de rechtbank
4.1
Het betoog van eiser dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zijn asielrelaas niet geloofwaardig wordt geacht, slaagt niet. Eiser heeft vanwege een mishandeling in Nederland asiel gevraagd. Verweerder mag in dat geval verwachten dat eiser de daaruit voortvloeiende medische gevolgen onderbouwt met bijvoorbeeld een stukken van een ziekenhuis. Dat heeft eiser niet gedaan, en ook overigens bevat eisers dossier geen aanwijzing dat een medische behandeling heeft plaatsgevonden, terwijl hij die naar eigen zeggen wel heeft ondergaan (pagina 11 van het gehoor). Verweerder mocht ook waarde hechten aan de omstandigheid dat het bevreemdend is dat de ouders van eiser niets is opgevallen en hij als zestien jarige zonder hun medeweten naar het ziekenhuis is gegaan. Verder heeft verweerder het tijdsverloop tussen de gestelde mishandeling en de asielaanvraag mogen laten meewegen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid daarvan.
4.2.1
Ten aanzien van de ambtshalve beoordeling of medische redenen zijn om eiser al dan niet uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000 overweegt de rechtbank als volgt. Eisers bezwaren komen er op neer dat hij wel heeft geprobeerd een arts te consulteren maar dat dit niet is gelukt. De procedure waarin hij zit, is namelijk een snelle procedure waardoor de termijnen kort zijn. Daarnaast heeft hij in die korte tijd, in twee asielzoekerscentra moeten verblijven. Mede door deze combinatie van factoren heeft hij geen gelegenheid gehad om zijn medische gesteldheid gedegen te onderbouwen. Hij heeft bij zijn gehoor echter duidelijk verklaard dat hij medische klachten heeft. Dat had voor verweerder voldoende aanleiding moeten zijn om een advies van het FMMU [2] of BMA [3] te vragen. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst eiser naar paragraaf A2/7.2.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 en paragraaf 7.1 van Werkinstructie 2010/15. Verweerder had derhalve moeten onderzoeken of de uitzetting van eiser strijd oplevert met artikel 3 van het EVRM [4] zoals bedoeld in het arrest Paposhvili [5] .
4.2.2
Verweerder heeft op de zitting nader toegelicht dat verweerder geen ‘Rust- en voorbereidingstermijn’ hanteert bij vreemdelingen die afkomstig zijn uit een veilig land van herkomst, zoals Marokko. Dit heeft tot gevolg dat door het FMMU niet wordt onderzocht of zij kunnen worden gehoord. Verweerder heeft uitgelegd dat als tijdens een gehoor gesignaleerd wordt dat een asielzoeker niet in staat is om gehoord te worden, het gehoor wordt gestaakt en de FMMU wordt ingeschakeld. Verweerder heeft op de zitting voorts toegelicht dat hoewel het FMMU dus in principe slechts beoordeelt of een asielzoeker kan worden gehoord, het FMMU – indien daartoe redenen zijn – verweerder ook zal informeren als een advies van het BMA geïndiceerd is. In dit geval was daar evenwel geen reden toe, omdat eisers asielrelaas daar geen aanknopingspunten voor gaf. De gestelde mishandeling en daaruit voortvloeiende medische problematiek zijn immers als ongeloofwaardig beoordeeld. Verweerder heeft dan ook op goede gronden geen aanleiding gezien eiser een nader medisch onderzoek aan te bieden of zich anderszins meer rekenschap te geven van eisers medische situatie. De rechtbank hecht daarbij waarde aan de omstandigheid dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij tevergeefs een arts heeft geprobeerd te consulteren. De rechtbank heeft eiser over de door zijn gemachtigde op de zitting geschetste gang van zaken ook niet kunnen bevragen, omdat hij er niet was. Verweerder heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat ambtshalve op grond van artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat uitzetting van eiser achterwege blijft. Dat verweerder onzorgvuldig zou hebben gehandeld, is de rechtbank niet gebleken. Aan de overige gronden die eiser in dit kader heeft aangevoerd, komt de rechtbank derhalve niet toe.
5. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie p. 9, p. 10 (onderaan) en p. 11 (bovenaan) van het Gehoor veilig land van herkomst van
2.Forensisch Medische Maatschappij Utrecht
3.Bureau Medische Advisering
4.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
5.Paposhvili vs. België, zaaknummer 41738/10