ECLI:NL:RBDHA:2018:14725

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
09/808037-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek Merbabu: GEV 3 mnd voor poging babbeltruc

Op 11 december 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een serie babbeltrucs gericht op (hoog)bejaarde slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 september 2017 in Arnhem, samen met anderen, heeft geprobeerd om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening goederen weg te nemen van een bejaarde vrouw. De verdachte heeft zich voorgedaan als monteur en heeft met een smoes toegang tot de woning van het slachtoffer proberen te krijgen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op verschillende data, waarbij de officier van justitie een ontnemingsvordering heeft aangekondigd. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de ernst van de feiten. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten, wat heeft bijgedragen aan de strafmaat. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij deze had begaan.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/807037-18
Datum uitspraak: 11 december 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 27 maart 2018, 15 mei 2018 (beide regie) en 26 en 27 november 2018 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.F. Heslinga en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J. Michels naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 27 november 2018 medegedeeld dat zij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 oktober 2017 te Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een koffertje met meerdere sieraden (zaak 2.11), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] (geboren in 1932) (zaak 2.11), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 september 2017 tot en met 10 oktober 2017 te Arnhem en/of Nijmegen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen enig(e) geldbedrag(en) en/of (een) bankpas(sen) en/of (enig)(e) goed(eren) van zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan:
a. a) [slachtoffer 2] (geboren in 1943) (zaak 2.4) en/of;
b) [slachtoffer 3] (geboren in 1929) (zaak 2.5) en/of;
c) [slachtoffer 4] (geboren in 1930) (zaak 2.13),
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), hebbende en/of zijnde verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s):
- gebeld naar de (huis)telefoon van voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of;
- gebeld naar de (huis)telefoon van voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of;
- ( vervolgens) telefonisch medegedeeld dat de waterleiding was gesprongen (zaak 2.4) en/of dat er zand in de waterleiding zat (zaak 2.13) welke gerepareerd moest worden waardoor er een monteur langs zou komen, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of;
- naar de woning van voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] gegaan en aldaar aangebeld en/of;
- de woning van voornoemde [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] doorzocht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf/die voorgenomen misdrijven niet is voltooid.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Het onderzoek Merbabu
In het onderzoek Merbabu zijn strafbare feiten naar voren gekomen die ook wel worden aangeduid als ‘babbeltrucs’. Die babbeltrucs laten zich - in grote lijnen - als volgt laten omschrijven.
Bij de woningen van (hoog)bejaarde vrouwen, veelal alleenstaand, werd door in veel gevallen één persoon, steeds een man, aangebeld. De man die aanbelde, wist vervolgens met een smoes de woningen binnen te komen. De bewuste smoes had vaak een alarmerend karakter; de man gaf, bijvoorbeeld, te kennen dat er sprake was van zand in de leidingen of een gas- of waterlekkage en dat een controle van de bewuste woningen daarom noodzakelijk was. Eenmaal in de woning leidde de man de bewoonster gedurende enige tijd af door onder andere tegen haar te zeggen dat ze in zijn buurt moesten blijven als hij de aangekondigde controle (in bijvoorbeeld de keuken of de badkamer) uitvoerde. Op die manier ontnam hij haar het zicht op de rest van de kamers in hun woningen. Nadat de man de woning verliet, constateerde de bewoonster dat er goederen waren weggenomen. In de meeste gevallen ging het om contant geld, sieraden en bankpassen. Als er bankpassen werden weggenomen, volgde niet veel later een telefoontje met de bewuste bewoonster waarin, wederom met gebruikmaking van een smoes (door zich bijvoorbeeld voor te doen als medewerker van een bank of als politieagent), werd getracht achter de bij de bankpassen behorende pincode te komen. Een aantal slachtoffers ging ook daadwerkelijk over tot verstrekking van hun pincode. Niet lang na de telefoontjes verdween in de meeste gevallen geld van de bankrekeningen van de slachtoffers via opnames bij pinautomaten. Achteraf is gebleken dat de bewuste telefoongesprekken vaak werden voorafgegaan door een telefoontje met een nummerinformatiedienst.
De betreffende babbeltrucs hebben plaatsgevonden in een periode van nog geen twee maanden, in verschillende plaatsen in Nederland.
Het Merbabu-onderzoek heeft geleid tot de aanhouding van vier verdachten. Dit betreft [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] .
Ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis zal de rechtbank de verdachten hierna aanduiden als [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] .
[verdachte] wordt verdacht van betrokkenheid bij de zaken 2.4, 2.5, 2.11 en 2.13. Deze feiten zijn aan hem tenlastegelegd als diefstal in vereniging (zaak 2.11) en poging tot diefstal in vereniging (zaken 2.5, 2.11 en 2.13).
[medeverdachte 1] wordt verdacht van betrokkenheid bij een groot aantal van de onderzochte zaken (dit betreft de zaak met parketnummer 09/818981-17). Zijn betrokkenheid is op verschillende manieren aan hem tenlastegelegd:
- als er goederen uit de bewuste woningen bleken te zijn weggenomen: als diefstal in vereniging (dit betreft de zaken 2.1, 2.2, 2.3, 2.6, 2.7, 2.8, 2.9, 2.11, 2,14, 2.15, 2.16, 2.17, 2.19, 2.20, 2.21, 2.22, 2.23. 2.24, 2.25 en 2.30, feit 1 op dagvaarding I);
- in die gevallen waarin er niets uit de bewuste woningen bleek te zijn weggenomen: als een poging tot diefstal in vereniging (dit betreft de zaken 2.4, 2.5, 2.13, 2.18 en 2.28, feit 2 op dagvaarding I);
- als er geld van de bankrekeningen van de slachtoffers bleek te zijn opgenomen: als diefstal in vereniging met valse sleutel (dit betreft de zaken 2.1, 2.2, 2.8, 2.9, 2.17, 2.21 en 2.24, feit 3 op dagvaarding I);
- in die gevallen waarin de slachtoffers hun pincode afgaven, maar er geen geld van hun bankrekeningen bleek te zijn opgenomen: als oplichting in vereniging (dit betreft de zaken 2.22 en 2.25, feit 4 op dagvaarding I);
- als de pincode niet werd afgegeven: als poging oplichting in vereniging (dit betreft de zaken 2.6. 2.14 en 2.15, feit 5 op dagvaarding I).
Ook [medeverdachte 2] wordt verdacht van betrokkenheid bij een groot aantal van genoemde zaken, te weten de zaken 2.4, 2.5, 2.6, 2.7, 2.11, 2.13, 2.14, 2.15, 2.21, 2.22, 2.23 en 2.24. Deze feiten zijn aan haar tenlastegelegd op dezelfde manier als aan [medeverdachte 1] , dus onderverdeeld in vijf feiten.
Wat voor [medeverdachte 1] en Maria [verdachte] geldt, geldt ook voor [medeverdachte 3] . Hij wordt verdacht van betrokkenheid bij de zaken 2.6, 2.7, 2.8, 2.9, 2.11, 2.13, 2.15, 2.16, 2.22, 2.23, 2.24. Ook voor hem geldt dat deze feiten zijn tenlastegelegd op dezelfde manier als aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Tevens wordt [medeverdachte 3] verweten dat hij een gaspistool voorhanden heeft gehad.
Aan de verdenking betreffende diefstal in vereniging jegens [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is de strafverzwarende omstandigheid van recidive toegevoegd; deze luidt aldus dat tijdens het plegen van de feiten nog geen vijf jaren waren verlopen sinds een vroegere veroordeling tot gevangenisstraf wegens het plegen van een soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Algemene overwegingen
Uit de beschrijving van de strafbare feiten in het dossier leidt de rechtbank het volgende af.
De slachtoffers zijn doelbewust uitgekozen, klaarblijkelijk omdat zij vanwege hun hoge leeftijd en het feit dat zij vaak alleen woonden, als gemakkelijk benaderbaar en te overrompelen werden gezien.
Het kan niet anders zijn dan dat de man die een bezoek bracht aan de woningen van de slachtoffers, één of meer handlangers had. Op een andere manier valt immers niet te verklaren dat er ongezien geld en goederen uit de woningen hebben kunnen verdwijnen, terwijl de man de bewoonsters bezighield en aan de praat hield.
De telefoontjes met de nummerinformatiediensten moeten zijn gepleegd om de telefoonnummers behorend bij de inmiddels voor de daders bekende adressen van de slachtoffers te achterhalen. Met die telefoonnummers is in voorkomende gevallen naar slachtoffers gebeld om de pincode van een gestolen bankpas te achterhalen. Dat leidt de rechtbank af uit de gevolgde modus operandi, alsmede uit de omstandigheid dat de slachtoffers door dezelfde telefoonnummers werden gebeld en dat dit (voor alle slachtoffers die daarover hebben verklaard) onbekende nummers voor hen waren. Tussen de slachtoffers is geen ander verband gebleken dan dat zij slachtoffer zijn geworden van eenzelfde soort babbeltruc.
In geval de babbeltruc mede het stelen van een bankpas en het vervolgens pinnen met die bankpas omvat, zal de rechtbank, als bewezen kan worden dat een verdachte één van deze handelingen heeft verricht of daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd (zodat hij als medepleger kan worden aangemerkt), deze verdachte ook verantwoordelijk houden voor de andere handelingen die horen bij de gehele babbeltruc. Bij wijze van voorbeeld: als bewezen kan worden dat een verdachte een pintransactie heeft verricht met een gestolen bankpas, dan acht de rechtbank ook bewezen dat deze verdachte als medepleger betrokken is geweest bij het betreden van de woning waar de bankpas is gestolen en de oplichting die na het bezoek aan die woning plaatsvond door het ontfutselen van de pincode. Immers, het handelen van de daders (en de door hen gevolgde modus operandi) stond in dienst van het vergaren van een zo groot mogelijke buit. Zowel het binnendringen in de woning als het vervolgens pinnen met een uit die woning gestolen bankpas, leiden tot dat doel en zijn daar onderdeel van. Hierbij weegt de rechtbank ook vaste jurisprudentie van de Hoge Raad mee, die er op neerkomt dat het voorhanden hebben van een gestolen goed aan het bewijs van diefstal van dat goed kan bijdragen indien er korte tijd is verstreken tussen dat voorhanden hebben en de diefstal en de verdachte geen (aannemelijke) verklaring kan geven voor het bij hem aantreffen van het gestolen goed. Dit is ook in de onderhavige zaken aan de orde.
In geval met een smoes de woning van een slachtoffer is betreden, maar er niets is weggenomen, zal de rechtbank dit, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, aanmerken als een poging tot diefstal (in vereniging). De rechtbank overweegt daartoe dat, naar de uiterlijke verschijningsvormen beoordeeld, het niet anders kan zijn dan dat het de opzet van de dader(s) was om zich goederen van hun gading wederrechtelijk toe te eigenen.
Indien, door camerabeelden of verklaringen van getuigen, duidelijk is geworden dat een bepaalde verdachte zich in de nabijheid van de woning van het slachtoffer bevond en zich richting die woning bewoog rond de tijd dat de babbeltruc plaatsvond, acht de rechtbank, mede gezien hetgeen hiervoor is overwogen, bewezen dat die verdachte in de woning van het slachtoffer is geweest en als medepleger moet worden aangemerkt. De rechtbank overweegt in dit verband dat uit de modus operandi volgt dat bij elke babbeltruc noodzakelijkerwijs meerdere daders betrokken moeten zijn geweest; immers, telkens heeft ten minste één persoon de slachtoffers aan de praat gehouden en afgeleid, terwijl minstens één andere persoon de woning van het slachtoffer heeft doorzocht. Verder volgt uit de modus operandi dat sprake was van een vooropgezet plan van handelen. Immers diende telkens een kwetsbaar slachtoffer te worden uitgezocht, diende het adres en het telefoonnummer van het slachtoffer te worden achterhaald en moest met een smoes de woning van het slachtoffer worden binnengekomen. Voorts geldt dat op grond van het dossier geen enkele verklaring voor de aanwezigheid van een verdachte in de buurt van een woning van een slachtoffer aannemelijk is geworden, anders dan dat de verdachte betrokken is geweest bij de babbeltruc. Zo woonden de verdachten bijvoorbeeld niet in de buurt van de slachtoffers, laat staan in hetzelfde appartementencomplex. De verdachten hebben niet willen verklaren over hun aanwezigheid op de betreffende locaties dan wel hebben hun aanwezigheid aldaar ontkend. Gelet op deze feiten en omstandigheden en beoordelend naar de uiterlijke verschijningsvorm, gaat de rechtbank ervan uit dat de betreffende verdachte in het als hiervoor omschreven op de hoogte was van het plan van uitvoering en daaraan een zodanige bijdrage heeft geleverd dat sprake is van medeplegen.
Voorts zal de rechtbank, indien met één bankpas meerdere transacties zijn verricht en bewezen kan worden dat een verdachte één van die transacties heeft verricht, behoudens bijzondere omstandigheden, ook bewezen achten dat die verdachte de overige transacties heeft verricht dan wel daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden. Daarbij heeft de rechtbank de korte tijd die tussen die transacties is gelegen, meegewogen. Verder is in dit verband van belang hetgeen hiervoor is overwogen over de modus operandi en het doel van de babbeltruc, te weten het vergaren van een zo groot mogelijke buit. Ten slotte geldt ook hier dat de verdachten niet hebben willen verklaren dan wel zij hebben ontkend bij de babbeltrucs betrokken te zijn geweest.
In het geval sprake is van een diefstal in vereniging, worden de (pin)handelingen van een medepleger logischerwijs ook toegerekend aan de andere plegers.
Herkenningen door verbalisanten
In veel van de zaken die hier aan de orde zijn, zijn één of meer van de verdachten door verbalisanten herkend van foto’s en/of bewegende beelden. Met dergelijke herkenningen moet behoedzaam worden omgegaan. Dit geldt te meer als deze herkenningen de enige bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het hem tenlastegelegde kunnen aantonen. De rechtbank zal een herkenning daarom alleen voor het bewijs gebruiken als de beelden voldoende duidelijk, helder en scherp zijn, als op die beelden (een aanzienlijk deel van) het gezicht te zien is, de verbalisant in kwestie de persoon die hij herkent, goed kent, hem vaker heeft gezien en inzicht heeft gegeven in de door hem of haar op de beelden waargenomen persoonskenmerken waaraan hij of zij de betreffende persoon herkent.
Verder geldt in zijn algemeenheid dat de betrouwbaarheid van een herkenning wordt versterkt als er meerdere verbalisanten zijn die stellen de betreffende persoon op de beelden te herkennen.
Gezichtsvergelijkend onderzoek Nederlands Forensisch Instituut (NFI)
In enkele zaken heeft het NFI gezichtsvergelijkend onderzoek uitgevoerd. Door de verdediging is aangevoerd dat de bevindingen van het NFI afbreuk doen aan de herkenningen door verbalisanten omdat:
- de conclusies van het NFI niet aansluiten bij, namelijk qua bewijswaarde minder sterk zijn dan, de conclusies van de verbalisanten;
- het NFI in enkele gevallen het beeldmateriaal voor haar onderzoek niet geschikt heeft bevonden, terwijl de verbalisanten op datzelfde materiaal hun herkenningen hebben gegrond.
De rechtbank kan hierover kort zijn; een herkenning door een verbalisant laat zich niet één op één vergelijken met het gezichtsvergelijkend onderzoek door het NFI. Daar komt bij dat niet in alle gevallen door de verbalisanten en het NFI exact hetzelfde beeldmateriaal is bekeken. De omstandigheid dat het NFI zelf een selectie heeft gemaakt van het aangeleverde beeldmateriaal ten behoeve van het te verrichten onderzoek, betekent dan ook niet dat het niet gebruikte beeldmateriaal noodzakelijkerwijs ongeschikt is om een herkenning op te baseren. De rechtbank zal de herkenningen door verbalisanten en het
NFI-onderzoek dan ook ieder op hun eigen merites beoordelen.
Ter verduidelijking; het NFI heeft in haar rapport een oplopende schaal van waarschijnlijkheid gebruikt voor het toetsen van de voorgelegde hypotheses. Deze schaal ziet er als volgt uit: “ongeveer even waarschijnlijk”, “iets waarschijnlijker”, “waarschijnlijker”, “veel waarschijnlijker”, “zeer veel waarschijnlijker” en “extreem veel waarschijnlijker”.
In algemene zin merkt de rechtbank over het NFI-onderzoek op dat zij geen redenen heeft om aan de wijze waarop dit onderzoek is uitgevoerd en de uitkomsten te twijfelen, gelet op de begrijpelijke onderbouwing daarvan.
Signalementen door (hoog)bejaarde slachtoffers
De rechtbank gaat behoedzaam om met het gebruik van gegeven signalementen door slachtoffers. In zaken waarin de rechtbank bewezen acht dat één of meer van de verdachten bij de babbeltruc betrokken zijn geweest, zal evenwel aan het bewijs niet kunnen afdoen dat het bewuste slachtoffer een signalement heeft gegeven dat niet of niet geheel past bij die verdachte(n), gelet op de doorslaggevende overige bewijsmiddelen. De rechtbank wijst in dit verband op de hoge leeftijd van de slachtoffers, alsmede op de omstandigheid dat zij in alle gevallen slechts korte tijd met een persoon in hun woning geconfronteerd zijn geweest en door deze persoon zijn overrompeld en zij op dat moment nog niet konden weten dat het uiterlijk van de bewuste persoon op een later moment van enig belang zou kunnen zijn. Van belang in dit verband is ook dat er in een aantal zaken een aanzienlijke tijd is verstreken tussen het moment waarop de babbeltruc zich voordeed en het moment van het doen van aangifte.
Schakelbewijs
Het gebruik van zogenoemd schakelbewijs, waarbij bewijs van bepaalde feiten als steunbewijs kan dienen voor een ander feit, is toegestaan. Hierbij is echter wel terughoudendheid geboden. Voor het gebruik van schakelbewijs dient de feitelijke gang van zaken (de modus operandi) ten aanzien van het desbetreffende feit op essentiële punten belangrijke overeenkomsten te vertonen met de feitelijke gang van zaken ten aanzien van feiten waarbij tot een bewezenverklaring is gekomen.
In de onderhavige zaak is, zoals hiervoor is overwogen, sprake van (kort gezegd) het benaderen van (hoog)bejaarde mensen in een gefingeerde kwaliteit die de schijn van betrouwbaarheid moet wekken met de bedoeling om vervolgens goederen en geld in handen te krijgen, gebruik makend van die gefingeerde kwaliteit in combinatie met de goedgelovigheid van deze (hoog)bejaarden. Een dergelijke modus operandi is, helaas, niet meer uniek. In de jurisprudentie zijn tal van voorbeelden te vinden van vonnissen in zaken waarin (hoog)bejaarden op vergelijkbare wijze zijn gedupeerd.
Tegen deze achtergrond bezien, kan de modus operandi in deze zaak op zichzelf niet gelden als voldoende specifiek en (uitsluitend) wijzend op het optreden van de in beeld gekomen verdachten. Aan die modus operandi zal de rechtbank daarom geen zelfstandige betekenis toekennen. Dit wordt anders als er naast een overeenkomende modus operandi bijvoorbeeld sprake is van eenheid van tijd en plaats en van het gebruik van bepaalde telefoonnummers en vervoersmiddelen.
In het hierna volgende zal de rechtbank per feit of groep van feiten aangeven in hoeverre zij voor de beantwoording van de bewijsvraag gebruik maakt van schakelbewijs in de zojuist beschreven zin.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Zaken 2.4 en 2.5
Uit het dossier volgt dat de feiten die zijn tenlastegelegd als de zaken 2.4 en 2.5 hebben plaatsgevonden op dezelfde datum (5 september 2017) en in dezelfde plaats (Arnhem). Net als de officier van justitie, zal de rechtbank deze feiten daarom als één cluster aanmerken en behandelen. De rechtbank zal de twee zaken eerst afzonderlijk bespreken en vervolgens tot een conclusie komen.
Zaak 2.4 ( [adres 2] )
Op 18 september 2017 heeft [slachtoffer 2] , geboren in 1943, aangifte gedaan van een poging tot diefstal uit haar woning. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op 5 september 2017 omstreeks 17:30 uur op haar huistelefoon werd gebeld door de gebruiker van het telefoonnummer
[nummer 1] . De man aan de andere kant van de lijn vertelde haar dat de waterleiding op de vierde etage was gesprongen. Hij vroeg haar of zij haar deur wilde opendoen, zodat naar de lekkage kon worden gekeken. [slachtoffer 2] is hierop naar haar buurvrouw, [buurvrouw] , gegaan en heeft via de intercom de deur van het portiek opengedaan. Vervolgens kwam er een man naar boven, die leek te schrikken toen hij [slachtoffer 2] en haar buurvrouw zag staan. Hij maakte met zijn hand een seinende beweging en verdween via de lift weer naar beneden. Daarna stapte hij samen met twee andere mannen en een vrouw, in een donkergroene auto en reed hij weg. [slachtoffer 2] heeft de man die naar boven kwam omschreven als: blank, ongeveer 1.90 meter lang, fors, met donkerblond haar.
[buurvrouw] heeft verklaard dat [naam] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) haar op 5 september 2017 vertelde dat zij was gebeld door een man die zei dat ergens een waterleiding was gesprongen en dat hij bij haar, [naam] , langs zou komen. Ook had de man gevraagd of zij alleen was, hetgeen [slachtoffer 2] had beaamd. Omdat [slachtoffer 2] het niet vertrouwde en in paniek was, bleef [buurvrouw] bij haar. Vijf minuten later werd er aangebeld en zagen [buurvrouw] en [slachtoffer 2] via de camera van de intercom twee mannen en een vrouw staan. Kort daarna kwam één van de mannen met de lift naar boven. Toen de man de lift uit wilde lopen, schrok hij zichtbaar toen hij zag dat [slachtoffer 2] niet alleen was. Hij zei “no, no, no” en maakte een gebaar alsof hij wilde aangeven dat hij verkeerd was. Vervolgens stapte hij de lift weer in en stapten de drie personen, samen met nog een derde man, in een groene Mazda met kenteken [kenteken 1] . [buurvrouw] heeft de man die naar boven kwam als volgt omschreven: licht getint, Joegoslavisch uiterlijk, ongeveer 60 jaar, ongeveer 1.85 tot 1.90 meter lang, normaal postuur en zwart haar.
Analyse van de ARS-gegevens van de Mazda met kenteken [kenteken 1] wees uit dat deze zich rondom het tijdstip van voornoemd incident inderdaad in de omgeving van de woning van aangeefster bevond. Om 16:39 uur bevond de auto zich op de A325 en om 17:52 uur op de N325, beide in Arnhem.
Onderzoek naar het telefoonnummer [nummer 1] , waarmee aangeefster was gebeld, heeft uitgewezen dat dit nummer zich op het moment van het bellen naar aangeefster bevond in een toestel, voorzien van IMEI-nummer [IMEI nummer 1] . Kort voordat aangeefster was gebeld, werd er gebeld door de gebruiker van het telefoonnummer [nummer 1] gebeld naar het telefoonnummer van een nummerinformatiedienst.
Zaak 2.5 ( [adres 3] )
Op 6 oktober 2017 heeft [slachtoffer 3] , geboren in 1929, aangifte gedaan van poging tot diefstal uit haar woning. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat op 5 september 2017 omstreeks 17:00 uur bij haar woning op het [adres 3] , gelegen op de vierde etage van een flatgebouw, werd aangebeld. Toen zij de deur open deed, zag zij een man staan (man 1), die zei dat hij monteur was en de waterleiding kwam controleren omdat deze zou stinken. [slachtoffer 3] liet de man binnen, waarna hij naar de woonkamer liep en op een stoel ging zitten. Tijdens het gesprek dat volgde, ging opeens de deur tussen de gang en de woonkamer open en bleek er opeens nog een onbekende man in de woning te staan (man 2), die man 1 leek te kennen en met hem in gesprek ging. Hierna liep [slachtoffer 3] samen met haar echtgenoot en de twee mannen naar de badkamer, waar man 1 de badkamerdeur dicht deed. In de badkamer begon man 1 wederom over de waterleiding en zette hij de kraan hard aan. Omdat [slachtoffer 3] argwaan kreeg, vertelde zij de man dat zij visite zou krijgen. Hierop zei de man dat hij de volgende dag zou terugkomen waarna beide mannen de woning verlieten. Toen [slachtoffer 3] later die dag in de slaapkamer kwam, zag zij dat het bed overhoop was gehaald en in de kasten was gekeken. Er waren geen goederen weggenomen. [2]
Het flatgebouw waarin zich de woning van aangeefster [slachtoffer 3] bevindt, bleek te zijn voorzien van camera’s in de lift en de ruimte waar de lift wordt betreden. Verbalisant
[verbalisant 1] heeft gerelateerd dat op de beelden te zien is dat op 5 september 2017 om 16:52:15 uur twee mannen en een vrouw op de lift stonden te wachten. Om 16:52:30 uur stapten alle drie de personen de lift in, om op de vierde etage uit te stappen. Om 17:10:10 uur kwamen dezelfde personen terug bij de lift, waarna zij om 17:10:42 uur op de begane grond weer uit de lift stapten. [3]
Verbalisanten van de districtsrecherche Den Haag hebben stills van de camerabeelden ter herkenning voorgelegd aan collega-verbalisanten. De verbalisanten [verbalisant 2] ,
[verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben de persoon die op deze beelden wordt aangeduid als verdachte 1 herkend als [medeverdachte 1] . [4] De verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 7] en [verbalisant 8] hebben de persoon die wordt aangeduid als verdachte 2 herkend als [verdachte] . [5]
Het NFI heeft op basis van de stills van de camerabeelden gezichtsvergelijkend onderzoek verricht. Daarbij hebben drie deskundigen de gezichten van de personen die op de stills te zien zijn vergeleken met respectievelijk twee referentiefoto’s van [medeverdachte 1] en een referentiefoto en een referentievideo van [verdachte] . Met betrekking tot [medeverdachte 1] hebben twee onderzoekers geconcludeerd dat de bevindingen van het onderzoek
veel waarschijnlijkerzijn als de persoon op de stills dezelfde is als [medeverdachte 1] , dan wanneer het iemand anders dan [medeverdachte 1] is. De derde onderzoeker heeft geconcludeerd dat de bevindingen van het onderzoek
waarschijnlijkerzijn als de persoon op de stills dezelfde is als de verdachte [medeverdachte 1] , dan wanneer het iemand anders dan de verdachte [medeverdachte 1] is. [6] Met betrekking tot [verdachte] hebben de onderzoekers geconcludeerd dat de bevindingen van het onderzoek
zeer veel waarschijnlijkerzijn als de persoon op de stills dezelfde is als [verdachte] , dan wanneer het iemand anders dan [verdachte] is. [7]
Uit analyse van ARS-gegevens is naar voren gekomen dat de Mazda met kenteken [kenteken 1] zich op 5 september 2017 om 16:39 uur en 17:52 uur bevond op respectievelijk de A325 en de N325, beide gelegen in de omgeving van de woning van aangeefster [slachtoffer 3] . [8]
Onderzoek heeft voorts uitgewezen dat de mobiele telefoon met IMEI-nummer [IMEI nummer 1] , waarin zich op dat moment het telefoonnummer [nummer 1] bevond, op 5 september 2017 tussen 16:49 uur en 17:40 uur meermalen een zendmast aanstraalde aan de Groningensingel in Arnhem, gelegen op zeshonderd meter afstand van de woning van aangeefster [slachtoffer 3] . [9]
Conclusie
In zaak 2.5 is [verdachte] door verbalisanten herkend als één van de personen die zich met de lift naar de woonverdieping van aangeefster hebben begeven. Nu de herkenningen voldoen aan de eisen die de rechtbank daaraan stelt, zoals in de inleiding omschreven, en de herkenningen bovendien zijn bevestigd door het NFI, zal de rechtbank deze voor het bewijs gebruiken en vaststellen dat deze persoon inderdaad [verdachte] betreft. Gelet op hetgeen de rechtbank in de inleiding heeft overwogen, zal zij [verdachte] als medepleger van de poging tot diefstal uit de woning van [slachtoffer 3] aanmerken en wettig en overtuigend bewezen verklaren dat [verdachte] feit 2, voor zover het daarin gaat om zaak 2.5, heeft begaan.
Gelet op het feit dat tussen de zaken 2.4 en 2.5 sprake is van eenheid in pleegdatum en pleegplaats (op grote afstand van Enschede, de woonplaats van [verdachte] ), en de omstandigheden dat in beide zaken zowel de Mazda als het gebruikte telefoonnummer voorkomen, gaat de rechtbank er van uit dat [verdachte] één van de vier personen is die in zaak 2.4 bij de flat van aangeefster [slachtoffer 2] zijn gezien. Op grond van de door [slachtoffer 2] en [buurvrouw] opgegeven signalementen van de man die met de lift naar boven is gekomen, gaat de rechtbank er verder van uit dat deze persoon [medeverdachte 1] betreft en dat [verdachte] één van de drie personen was die zich beneden in de buurt van de auto ophielden. Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] en [buurvrouw] kan echter niet worden afgeleid dat [verdachte] in deze zaak een wezenlijke bijdrage aan het plegen van het feit heeft geleverd. Nu het dossier ook overigens geen bewijs voor bevat voor het aannemen van een dergelijke wezenlijke bijdrage, acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] feit 2, voor zover het daarin gaat om zaak 2.4, heeft begaan. Zij zal hem hiervan vrijspreken.
Zaken 2.11 en 2.13
Uit het dossier volgt dat de feiten die zijn tenlastegelegd als zaken 2.11 en 2.13 hebben plaatsgevonden op dezelfde datum (10 oktober 2017), in nabijgelegen plaatsen (2.11 Arnhem en 2.13 Nijmegen) en daarbij dezelfde auto is gebruikt (een Audi met kenteken
[kenteken 2] ). Net als de officier van justitie, zal de rechtbank deze feiten daarom als één cluster aanmerken en behandelen. De rechtbank zal de twee zaken eerst afzonderlijk bespreken en vervolgens tot een conclusie komen.
Zaak 2.11 ( [adres 4] )
Op 10 oktober 2017 heeft [slachtoffer 1] , geboren in 1932, aangifte gedaan van diefstal uit haar woning. Zij heeft verklaard dat op 10 oktober 2017 omstreeks 14:30 uur bij haar woning werd aangebeld. Er stond een man voor de deur van haar woning op de zevende verdieping, die zei dat er bij meerdere mensen zand in de leidingen zat en dat hij dat moest controleren. Aangeefster liet hem binnen en is samen met de man tien á vijftien minuten in de badkamer geweest. Nadat zij de man de woning weer had uit gelaten, kwam zij er achter dat een koffertje met daarin meerdere sieraden weg was. De man was dertig tot veertig jaar oud, had een groot postuur en droeg een zwart petje en een zwart werkpak met een logo erop.
In het wooncomplex waarin de woning aan het [adres 4] is gelegen, zijn camera’s aanwezig. Op de beelden van die camera’s is te zien dat op genoemde dag rond 15:20 uur twee mannen (man NN1 en man NN2) en een vrouw (vrouw NN3) via de hoofdingang het wooncomplex betreden. Man NN1 is ongeveer veertig jaar oud, groot van postuur en hij draagt een donkere pet en een donkere jas. Man NN2 is een man van ongeveer dertig jaar oud met een normaal postuur en hij draagt een donkere muts en donkere boven- en onderkleding. Rond 15:21 uur stappen man NN1, man NN2 en vrouw NN3 in de lift en gaan zij naar de zevende etage alwaar zij uitstappen. In de lift is op de rugzijde van de jas van man NN1 is de tekst ‘ [tekst] ’ leesbaar. Rond 15:39 uur betreedt een derde man (man NN4) het wooncomplex. Rond 15:43 uur verlaten man NN1, man NN2 en vrouw NN3 het complex. Op de beelden is zichtbaar dat man NN1 daarbij een zwarte aktekoffer in zijn hand heeft.
Verbalisanten S. [verbalisant 9] , [verbalisant 3] en H.P. van de Scheur hebben - gelet op de door hen gegeven omschrijving - man NN1, zijnde de man met de zwarte koffer, herkend als [medeverdachte 1] . Verbalisanten [verbalisant 9] en Van de Scheur hebben, gelet op de door hen gegeven omschrijving, man NN2 herkend als [medeverdachte 3] . Verbalisanten [verbalisant 9] , [verbalisant 8] en [verbalisant 7] hebben - gelet op de door hen gegeven omschrijving - man NN4 herkend als [verdachte] . Nu de herkenningen voldoen aan de eisen die de rechtbank daaraan stelt, zoals hierboven omschreven, zal de rechtbank deze herkenningen voor het bewijs gebruiken.
Op 10 oktober 2017 rond 16:30 uur is een donkerblauwe Audi A6 stationwagen met kenteken [kenteken 2] door politieagenten achtervolgd op de A12 tussen Driebergen en Bunnik. Verbalisanten constateerden dat de Audi niet wilde volgen na het geven van een volgteken. De Audi beging daarbij meerdere verkeersovertredingen (onder meer overschrijding van de toegestane snelheid met 70 km/uur, spookrijden, rode verkeerslichten negeren, over fietspad en over de busstrook rijden), kennelijk om zich aan controle door de politie te onttrekken. In de Audi bevonden zich vier mensen, drie mannen en een vrouw. Na een achtervolging stopte de Audi en stapten twee mannen en een vrouw uit, waarna de Audi verder reed. Rond 16:40 uur is de Audi tot stilstand gebracht. De bestuurder van de Audi bleek [medeverdachte 1] te zijn en één van de weggerende bijrijders, [medeverdachte 3] . De overige twee personen zijn ontkomen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben ter terechtzitting van 26 november 2018 erkend op het desbetreffende moment inzittende van de Audi te zijn geweest.
De Audi met kenteken [kenteken 2] stond sinds 29 augustus 2017 op naam van [medeverdachte 1] .
In voornoemde Audi werd op de achterbank een opengebroken, zwarte aktekoffer aangetroffen met daarin veel poststukken gericht aan [slachtoffer 1] , zijnde de aangeefster in zaak 2.11, en een aantal sierraden en een horloge. Daarnaast werden in de Audi onder meer de volgende goederen aangetroffen: een blauw jasje met opdruk ‘ [tekst] ’, drie portofoons (walkietalkies), een zwarte pet, een zwarte muts en een mobiele telefoon (met de IMEI-nummers [IMEI nummer 2] en [IMEI nummer 3] ). In de fouillering van [medeverdachte 1] werd nog een mobiele telefoon aangetroffen (met het IMEI-nummer [IMEI nummer 4] ). Aangeefster [slachtoffer 1] herkende de zwarte koffer en de goederen die in de koffer zaten als haar eigendommen. Blijkens zendmastgegevens bevonden voornoemde telefoons - aangetroffen in respectievelijk de fouillering van [medeverdachte 1] ( [nummer 2] ) en in de Audi ( [nummer 3] ) - zich rond het tijdstip van de babbeltruc in zaak 2.11 in de nabijheid van de woning van aangeefster [slachtoffer 1] .
Blijkens de ARS-kentekenregistraties bevond voornoemde Audi zich op 10 oktober 2017 binnen het tijdsblok van de babbeltruc in de omgeving van het woonadres van aangeefster [slachtoffer 1] .
Blijkens de camerabeelden, zoals hiervoor beschreven, is man NN4 niet in de lift naar de woning van aangeefster [slachtoffer 1] gegaan. Derhalve kan, de algemene overwegingen onder 3.1 indachtig, niet worden vastgesteld dat man NN4 een wezenlijke bijdrage aan het plegen van het feit heeft geleverd. Gelet hierop acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] feit 1 heeft begaan, zodat zij hem hiervan zal vrijspreken.
Zaak 2.13 ( [adres 5] )
Zoals hiervoor reeds genoemd, zijn in de Audi met kenteken [kenteken 2] onder meer de volgende goederen aangetroffen: een blauw jasje met opdruk ‘ [tekst] ’, drie portofoons (walkietalkies), een zwarte pet, een zwarte muts en een mobiele telefoon (met de IMEI-nummers [IMEI nummer 2] en [IMEI nummer 3] ). Onderzoek naar de historische verkeersgegevens van genoemde mobiele telefoon wees uit dat genoemd toestel op 10 oktober 2017 om 14:24 uur contact had met het informatienummer 1888, waarna - twee minuten later - telefoonnummer [nummer 4] twee keer werd gebeld. Dit laatste telefoonnummer behoort toe aan [slachtoffer 4] , wonende aan de [adres 6] .
In haar aangifte van 8 november 2017 verklaart [slachtoffer 4] , geboren in 1930, als volgt. Op 10 oktober 2017 rond 13:36 uur heeft aangeefster [slachtoffer 4] tweemaal gepind bij de Rabobank. Zij merkte daarbij dat in de pinruimte twee mannen (man NN1 en man NN2, welke laatste man aangeefster [slachtoffer 4] aanduidt met ‘ [bijnaam] ’) en een vrouw aanwezig waren. Toen zij naar huis fietste, reed er een auto achter haar die haar maar niet voorbij wilde rijden. Thuis aangekomen zag ze dat man NN2 (‘ [bijnaam] ’) tegenover haar garage stond. Binnen in haar woning werd zij direct gebeld. Zij heeft opgehangen omdat ze niet kon verstaan wie ze aan de lijn had. Vervolgens werd ze nogmaals gebeld door een man, die vertelde dat er zand in de waterleiding zat en haar vroeg of ze de achterpoort wilde openen. Dit heeft zij niet gedaan. Ongeveer vijf minuten later belde een man aan bij haar voordeur, die vertelde dat er zand in de leiding was gekomen. Toen aangeefster om legitimatie vroeg, wees de man op het logo van zijn donkerblauwe fleecejas. Aangeefster [slachtoffer 4] herkende de man als man NN1 en liet hem, volledig overrompeld, toch binnen. Even later zag aangeefster [slachtoffer 4] dat er een vrouw en man NN2 (‘ [bijnaam] ’) achter haar huiskamerdeur stonden. Man NN2 (‘ [bijnaam] ’) droeg nog steeds zijn zwarte mutsje. Aangeefster riep hierop naar man NN1 dat zij hem terug herkende van de Rabobank, waarna alle drie personen haar woning verlieten. Er is niets weggenomen uit haar woning. Aangeefster [slachtoffer 4] omschrijft de personen kortgezegd als volgt. Man NN1 als een blanke man, Oostbloktype, van veertig tot vijftig jaar oud,
1.80-1.85 meter lang, met een stevig/fors postuur die een donkerblauw fleecejack met hemelsblauw bedrijfslogo droeg. Man NN2 (‘ [bijnaam] ’) was volgens aangeefster een blanke man, van circa 25 jaar oud, 1.70-1.75 meter lang, met een smalle neus en hij droeg een zwart mutsje en een zwart jack.
Een buurman van aangeefster [slachtoffer 4] , [getuige] , verklaart op genoemde dag in de middag, een Audi met kenteken [kenteken 2] voor zijn woning te hebben gezien. In de auto zaten drie mannen en een vrouw. De bestuurder stapte uit de auto en had een donkerblauwe jas aan die hij even uittrok en vervolgens binnenstebuiten draaide, waardoor er ineens een bedrijfslogo zichtbaar werd. Hij liep nabij perceel 38 de hoek om. Circa één minuut later verlieten een man en een vrouw de auto. De vierde persoon (man NN4) bleef bij de auto. De getuige omschrijft hen als Roemeense types.
Blijkens zendmastgegevens bevond voornoemde telefoon, met IMEI-nummer [IMEI nummer 2] (aangetroffen in de Audi), zich rond het tijdstip van het pinnen door aangeefster [slachtoffer 4] in de buurt van de Rabobank, alwaar zij pinde, en rond het tijdstip van de babbeltruc in de nabijheid van de woning van aangeefster [slachtoffer 4] .
Blijkens de ARS-kentekenregistraties bevond voornoemde Audi zich op 10 oktober 2017 rond het tijdstip van het voorval binnen een af te leggen afstand van het woonadres van aangeefster [slachtoffer 4] .
Gelet op het korte tijdsbestek tussen het plegen van de feiten die zijn ondergebracht bij zaak 2.11 en zaak 2.13, de nabije locaties (eerst 2.13 Nijmegen, daarna 2.11 Arnhem), de aanwezigheid van voornoemde Audi, waarin kort nadat het feit van zaak 2.11 werd gepleegd, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn aangetroffen, de in de Audi aangetroffen telefoon waarmee aangeefster [slachtoffer 4] kort voor het feit is gebeld en de signalementen die passen bij [medeverdachte 1] (man NN1) en [medeverdachte 3] (man NN2, ‘ [bijnaam] ’), kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders, dan dat het om dezelfde dadergroep gaat als in zaak 2.11. Nu ook in zaak 2.13 sprake is van een babbeltruc, waarbij [medeverdachte 1] bij een oudere dame de woning binnengaat met de smoes dat er zand in de leidingen zit, en aangeefster [slachtoffer 4] de aanwezigheid van twee andere personen, onder wie [medeverdachte 3] , in haar woning bemerkt, gaat de rechtbank ervanuit dat het ook in dit geval de bedoeling van de dadergroep is geweest om op deze wijze geld, goederen en/of bankpassen buit te maken.
Blijkens de aangifte en de getuigenverklaring, zoals hiervoor beschreven, is man NN4 niet naar de woning van aangeefster [slachtoffer 4] gegaan. Derhalve kan, de algemene overwegingen onder 3.1 indachtig, niet worden vastgesteld dat man NN4 een wezenlijke bijdrage aan het plegen van het feit heeft geleverd. Gelet hierop acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] feit 2, voor zover het daarin gaat om zaak 2.13, heeft begaan, zodat zij hem hiervan zal vrijspreken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat [verdachte] :
2.
op 5 september 2017 te Arnhem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goed(eren) van zijn gading, toebehorende aan:
b) [slachtoffer 3] , geboren in 1929 (zaak 2.5);
hebbende en/of zijnde verdachte en zijn mededaders:
- naar de woning van [slachtoffer 3] gegaan en aldaar aangebeld en;
- de woning van voornoemde [slachtoffer 3] doorzocht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over een eventuele strafmaat.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan poging tot een zogenaamde ‘babbeltruc’ bij een bejaard echtpaar. Eén van de verdachten belde aan bij de woning van het slachtoffer en slaagde er in zich met een verzonnen verhaal over een stinkende waterleiding toegang tot die woning te verschaffen. Eenmaal in de woning werden het slachtoffer en haar echtgenoot gedurende enige tijd afgeleid, waardoor andere verdachte(n) in de gelegenheid werden gesteld de woning te doorzoeken. Dat het is gebleven bij een poging tot diefstal, is geenszins te danken aan de verdachten, maar enkel aan adequaat handelen van het slachtoffer.
Het slachtoffer heeft verklaard dat zij veel last heeft van hetgeen haar is overkomen en dat zij niemand meer vertrouwt die onaangekondigd langskomt. De rechtbank acht het zeer kwalijk dat de verdachte doelbewust misbruik heeft gemaakt van de kwetsbaarheid en afhankelijkheid van een bejaard echtpaar, met uitsluitend eigenbelang en winstbejag als drijfveer. De door hem gemaakte inbreuk op het eigendomsrecht en persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer getuigt van een verregaand gebrek aan respect en moreel besef.
Het door de maatschappij kennisnemen van (de gevolgen van) dit gedrag leidt begrijpelijkerwijs niet alleen tot grote verontwaardiging maar ook tot gevoelens van onrust, nu uiteindelijk eenieder hoopt een hoge leeftijd te bereiken maar zich daarbij thans lijkt te moeten voorbereiden op de mogelijkheid ooit zelf in handen te vallen van mensen zoals de verdachte, die kennelijk niet worden gehinderd door een gewetensfunctie die dat zou behoren te voorkomen.
Alleen al het voorgaande rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, zodat de rechtbank zal overgaan tot oplegging daarvan.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 18 april 2018. Daaruit volgt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van vermogensfeiten.
De rechtbank ziet in de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding voor enige strafmatiging. Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (DRIE) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.E. Bierling, voorzitter,
mr. W.G. de Boer, rechter,
mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Walenkamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 december 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2017257181 van de Districtsrecherche Zuid, doorgenummerd blz. 1 t/m 1620.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] , blz. 563-564.
3.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 566-567.
4.Proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar, blz. 600-601 en 607; proces-verbaal van bevindingen, blz. 583 en 589; proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar, blz. 610-611 en 615; proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar, blz. 616-617 en 623; proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar, blz. 575 en 580.
5.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 583 en 589; proces-verbaal herkenning [verdachte] , blz. 630; proces-verbaal van bevindingen, blz. 635.
6.Een geschrift, te weten een NFI-rapport Vergelijking gezichtsbeelden naar aanleiding van meerdere diefstallen d.d. 30 oktober 2018, blz. 1606-1607.
7.Een geschrift, te weten een NFI-rapport Vergelijking gezichtsbeelden naar aanleiding van meerdere diefstallen d.d. 30 oktober 2018, blz. 1607.
8.Proces-verbaal ARS Mazda [kenteken 1] / Zaak 2.5 [adres 4] , blz. 652-653.
9.Proces-verbaal onderzoek verkeersgegevens zaak 2.5, blz. 654-655.