3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier volgt dat de feiten die zijn tenlastegelegd als de zaken 2.4 en 2.5 hebben plaatsgevonden op dezelfde datum (5 september 2017) en in dezelfde plaats (Arnhem). Net als de officier van justitie, zal de rechtbank deze feiten daarom als één cluster aanmerken en behandelen. De rechtbank zal de twee zaken eerst afzonderlijk bespreken en vervolgens tot een conclusie komen.
Op 18 september 2017 heeft [slachtoffer 2] , geboren in 1943, aangifte gedaan van een poging tot diefstal uit haar woning. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op 5 september 2017 omstreeks 17:30 uur op haar huistelefoon werd gebeld door de gebruiker van het telefoonnummer
[nummer 1] . De man aan de andere kant van de lijn vertelde haar dat de waterleiding op de vierde etage was gesprongen. Hij vroeg haar of zij haar deur wilde opendoen, zodat naar de lekkage kon worden gekeken. [slachtoffer 2] is hierop naar haar buurvrouw, [buurvrouw] , gegaan en heeft via de intercom de deur van het portiek opengedaan. Vervolgens kwam er een man naar boven, die leek te schrikken toen hij [slachtoffer 2] en haar buurvrouw zag staan. Hij maakte met zijn hand een seinende beweging en verdween via de lift weer naar beneden. Daarna stapte hij samen met twee andere mannen en een vrouw, in een donkergroene auto en reed hij weg. [slachtoffer 2] heeft de man die naar boven kwam omschreven als: blank, ongeveer 1.90 meter lang, fors, met donkerblond haar.
[buurvrouw] heeft verklaard dat [naam] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) haar op 5 september 2017 vertelde dat zij was gebeld door een man die zei dat ergens een waterleiding was gesprongen en dat hij bij haar, [naam] , langs zou komen. Ook had de man gevraagd of zij alleen was, hetgeen [slachtoffer 2] had beaamd. Omdat [slachtoffer 2] het niet vertrouwde en in paniek was, bleef [buurvrouw] bij haar. Vijf minuten later werd er aangebeld en zagen [buurvrouw] en [slachtoffer 2] via de camera van de intercom twee mannen en een vrouw staan. Kort daarna kwam één van de mannen met de lift naar boven. Toen de man de lift uit wilde lopen, schrok hij zichtbaar toen hij zag dat [slachtoffer 2] niet alleen was. Hij zei “no, no, no” en maakte een gebaar alsof hij wilde aangeven dat hij verkeerd was. Vervolgens stapte hij de lift weer in en stapten de drie personen, samen met nog een derde man, in een groene Mazda met kenteken [kenteken 1] . [buurvrouw] heeft de man die naar boven kwam als volgt omschreven: licht getint, Joegoslavisch uiterlijk, ongeveer 60 jaar, ongeveer 1.85 tot 1.90 meter lang, normaal postuur en zwart haar.
Analyse van de ARS-gegevens van de Mazda met kenteken [kenteken 1] wees uit dat deze zich rondom het tijdstip van voornoemd incident inderdaad in de omgeving van de woning van aangeefster bevond. Om 16:39 uur bevond de auto zich op de A325 en om 17:52 uur op de N325, beide in Arnhem.
Onderzoek naar het telefoonnummer [nummer 1] , waarmee aangeefster was gebeld, heeft uitgewezen dat dit nummer zich op het moment van het bellen naar aangeefster bevond in een toestel, voorzien van IMEI-nummer [IMEI nummer 1] . Kort voordat aangeefster was gebeld, werd er gebeld door de gebruiker van het telefoonnummer [nummer 1] gebeld naar het telefoonnummer van een nummerinformatiedienst.
Op 6 oktober 2017 heeft [slachtoffer 3] , geboren in 1929, aangifte gedaan van poging tot diefstal uit haar woning. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat op 5 september 2017 omstreeks 17:00 uur bij haar woning op het [adres 3] , gelegen op de vierde etage van een flatgebouw, werd aangebeld. Toen zij de deur open deed, zag zij een man staan (man 1), die zei dat hij monteur was en de waterleiding kwam controleren omdat deze zou stinken. [slachtoffer 3] liet de man binnen, waarna hij naar de woonkamer liep en op een stoel ging zitten. Tijdens het gesprek dat volgde, ging opeens de deur tussen de gang en de woonkamer open en bleek er opeens nog een onbekende man in de woning te staan (man 2), die man 1 leek te kennen en met hem in gesprek ging. Hierna liep [slachtoffer 3] samen met haar echtgenoot en de twee mannen naar de badkamer, waar man 1 de badkamerdeur dicht deed. In de badkamer begon man 1 wederom over de waterleiding en zette hij de kraan hard aan. Omdat [slachtoffer 3] argwaan kreeg, vertelde zij de man dat zij visite zou krijgen. Hierop zei de man dat hij de volgende dag zou terugkomen waarna beide mannen de woning verlieten. Toen [slachtoffer 3] later die dag in de slaapkamer kwam, zag zij dat het bed overhoop was gehaald en in de kasten was gekeken. Er waren geen goederen weggenomen.
Het flatgebouw waarin zich de woning van aangeefster [slachtoffer 3] bevindt, bleek te zijn voorzien van camera’s in de lift en de ruimte waar de lift wordt betreden. Verbalisant
[verbalisant 1] heeft gerelateerd dat op de beelden te zien is dat op 5 september 2017 om 16:52:15 uur twee mannen en een vrouw op de lift stonden te wachten. Om 16:52:30 uur stapten alle drie de personen de lift in, om op de vierde etage uit te stappen. Om 17:10:10 uur kwamen dezelfde personen terug bij de lift, waarna zij om 17:10:42 uur op de begane grond weer uit de lift stapten.
Verbalisanten van de districtsrecherche Den Haag hebben stills van de camerabeelden ter herkenning voorgelegd aan collega-verbalisanten. De verbalisanten [verbalisant 2] ,
[verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben de persoon die op deze beelden wordt aangeduid als verdachte 1 herkend als [medeverdachte 1] .De verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 7] en [verbalisant 8] hebben de persoon die wordt aangeduid als verdachte 2 herkend als [verdachte] .
Het NFI heeft op basis van de stills van de camerabeelden gezichtsvergelijkend onderzoek verricht. Daarbij hebben drie deskundigen de gezichten van de personen die op de stills te zien zijn vergeleken met respectievelijk twee referentiefoto’s van [medeverdachte 1] en een referentiefoto en een referentievideo van [verdachte] . Met betrekking tot [medeverdachte 1] hebben twee onderzoekers geconcludeerd dat de bevindingen van het onderzoek
veel waarschijnlijkerzijn als de persoon op de stills dezelfde is als [medeverdachte 1] , dan wanneer het iemand anders dan [medeverdachte 1] is. De derde onderzoeker heeft geconcludeerd dat de bevindingen van het onderzoek
waarschijnlijkerzijn als de persoon op de stills dezelfde is als de verdachte [medeverdachte 1] , dan wanneer het iemand anders dan de verdachte [medeverdachte 1] is.Met betrekking tot [verdachte] hebben de onderzoekers geconcludeerd dat de bevindingen van het onderzoek
zeer veel waarschijnlijkerzijn als de persoon op de stills dezelfde is als [verdachte] , dan wanneer het iemand anders dan [verdachte] is.
Uit analyse van ARS-gegevens is naar voren gekomen dat de Mazda met kenteken [kenteken 1] zich op 5 september 2017 om 16:39 uur en 17:52 uur bevond op respectievelijk de A325 en de N325, beide gelegen in de omgeving van de woning van aangeefster [slachtoffer 3] .
Onderzoek heeft voorts uitgewezen dat de mobiele telefoon met IMEI-nummer [IMEI nummer 1] , waarin zich op dat moment het telefoonnummer [nummer 1] bevond, op 5 september 2017 tussen 16:49 uur en 17:40 uur meermalen een zendmast aanstraalde aan de Groningensingel in Arnhem, gelegen op zeshonderd meter afstand van de woning van aangeefster [slachtoffer 3] .
In zaak 2.5 is [verdachte] door verbalisanten herkend als één van de personen die zich met de lift naar de woonverdieping van aangeefster hebben begeven. Nu de herkenningen voldoen aan de eisen die de rechtbank daaraan stelt, zoals in de inleiding omschreven, en de herkenningen bovendien zijn bevestigd door het NFI, zal de rechtbank deze voor het bewijs gebruiken en vaststellen dat deze persoon inderdaad [verdachte] betreft. Gelet op hetgeen de rechtbank in de inleiding heeft overwogen, zal zij [verdachte] als medepleger van de poging tot diefstal uit de woning van [slachtoffer 3] aanmerken en wettig en overtuigend bewezen verklaren dat [verdachte] feit 2, voor zover het daarin gaat om zaak 2.5, heeft begaan.
Gelet op het feit dat tussen de zaken 2.4 en 2.5 sprake is van eenheid in pleegdatum en pleegplaats (op grote afstand van Enschede, de woonplaats van [verdachte] ), en de omstandigheden dat in beide zaken zowel de Mazda als het gebruikte telefoonnummer voorkomen, gaat de rechtbank er van uit dat [verdachte] één van de vier personen is die in zaak 2.4 bij de flat van aangeefster [slachtoffer 2] zijn gezien. Op grond van de door [slachtoffer 2] en [buurvrouw] opgegeven signalementen van de man die met de lift naar boven is gekomen, gaat de rechtbank er verder van uit dat deze persoon [medeverdachte 1] betreft en dat [verdachte] één van de drie personen was die zich beneden in de buurt van de auto ophielden. Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] en [buurvrouw] kan echter niet worden afgeleid dat [verdachte] in deze zaak een wezenlijke bijdrage aan het plegen van het feit heeft geleverd. Nu het dossier ook overigens geen bewijs voor bevat voor het aannemen van een dergelijke wezenlijke bijdrage, acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] feit 2, voor zover het daarin gaat om zaak 2.4, heeft begaan. Zij zal hem hiervan vrijspreken.
Uit het dossier volgt dat de feiten die zijn tenlastegelegd als zaken 2.11 en 2.13 hebben plaatsgevonden op dezelfde datum (10 oktober 2017), in nabijgelegen plaatsen (2.11 Arnhem en 2.13 Nijmegen) en daarbij dezelfde auto is gebruikt (een Audi met kenteken
[kenteken 2] ). Net als de officier van justitie, zal de rechtbank deze feiten daarom als één cluster aanmerken en behandelen. De rechtbank zal de twee zaken eerst afzonderlijk bespreken en vervolgens tot een conclusie komen.
Op 10 oktober 2017 heeft [slachtoffer 1] , geboren in 1932, aangifte gedaan van diefstal uit haar woning. Zij heeft verklaard dat op 10 oktober 2017 omstreeks 14:30 uur bij haar woning werd aangebeld. Er stond een man voor de deur van haar woning op de zevende verdieping, die zei dat er bij meerdere mensen zand in de leidingen zat en dat hij dat moest controleren. Aangeefster liet hem binnen en is samen met de man tien á vijftien minuten in de badkamer geweest. Nadat zij de man de woning weer had uit gelaten, kwam zij er achter dat een koffertje met daarin meerdere sieraden weg was. De man was dertig tot veertig jaar oud, had een groot postuur en droeg een zwart petje en een zwart werkpak met een logo erop.
In het wooncomplex waarin de woning aan het [adres 4] is gelegen, zijn camera’s aanwezig. Op de beelden van die camera’s is te zien dat op genoemde dag rond 15:20 uur twee mannen (man NN1 en man NN2) en een vrouw (vrouw NN3) via de hoofdingang het wooncomplex betreden. Man NN1 is ongeveer veertig jaar oud, groot van postuur en hij draagt een donkere pet en een donkere jas. Man NN2 is een man van ongeveer dertig jaar oud met een normaal postuur en hij draagt een donkere muts en donkere boven- en onderkleding. Rond 15:21 uur stappen man NN1, man NN2 en vrouw NN3 in de lift en gaan zij naar de zevende etage alwaar zij uitstappen. In de lift is op de rugzijde van de jas van man NN1 is de tekst ‘ [tekst] ’ leesbaar. Rond 15:39 uur betreedt een derde man (man NN4) het wooncomplex. Rond 15:43 uur verlaten man NN1, man NN2 en vrouw NN3 het complex. Op de beelden is zichtbaar dat man NN1 daarbij een zwarte aktekoffer in zijn hand heeft.
Verbalisanten S. [verbalisant 9] , [verbalisant 3] en H.P. van de Scheur hebben - gelet op de door hen gegeven omschrijving - man NN1, zijnde de man met de zwarte koffer, herkend als [medeverdachte 1] . Verbalisanten [verbalisant 9] en Van de Scheur hebben, gelet op de door hen gegeven omschrijving, man NN2 herkend als [medeverdachte 3] . Verbalisanten [verbalisant 9] , [verbalisant 8] en [verbalisant 7] hebben - gelet op de door hen gegeven omschrijving - man NN4 herkend als [verdachte] . Nu de herkenningen voldoen aan de eisen die de rechtbank daaraan stelt, zoals hierboven omschreven, zal de rechtbank deze herkenningen voor het bewijs gebruiken.
Op 10 oktober 2017 rond 16:30 uur is een donkerblauwe Audi A6 stationwagen met kenteken [kenteken 2] door politieagenten achtervolgd op de A12 tussen Driebergen en Bunnik. Verbalisanten constateerden dat de Audi niet wilde volgen na het geven van een volgteken. De Audi beging daarbij meerdere verkeersovertredingen (onder meer overschrijding van de toegestane snelheid met 70 km/uur, spookrijden, rode verkeerslichten negeren, over fietspad en over de busstrook rijden), kennelijk om zich aan controle door de politie te onttrekken. In de Audi bevonden zich vier mensen, drie mannen en een vrouw. Na een achtervolging stopte de Audi en stapten twee mannen en een vrouw uit, waarna de Audi verder reed. Rond 16:40 uur is de Audi tot stilstand gebracht. De bestuurder van de Audi bleek [medeverdachte 1] te zijn en één van de weggerende bijrijders, [medeverdachte 3] . De overige twee personen zijn ontkomen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben ter terechtzitting van 26 november 2018 erkend op het desbetreffende moment inzittende van de Audi te zijn geweest.
De Audi met kenteken [kenteken 2] stond sinds 29 augustus 2017 op naam van [medeverdachte 1] .
In voornoemde Audi werd op de achterbank een opengebroken, zwarte aktekoffer aangetroffen met daarin veel poststukken gericht aan [slachtoffer 1] , zijnde de aangeefster in zaak 2.11, en een aantal sierraden en een horloge. Daarnaast werden in de Audi onder meer de volgende goederen aangetroffen: een blauw jasje met opdruk ‘ [tekst] ’, drie portofoons (walkietalkies), een zwarte pet, een zwarte muts en een mobiele telefoon (met de IMEI-nummers [IMEI nummer 2] en [IMEI nummer 3] ). In de fouillering van [medeverdachte 1] werd nog een mobiele telefoon aangetroffen (met het IMEI-nummer [IMEI nummer 4] ). Aangeefster [slachtoffer 1] herkende de zwarte koffer en de goederen die in de koffer zaten als haar eigendommen. Blijkens zendmastgegevens bevonden voornoemde telefoons - aangetroffen in respectievelijk de fouillering van [medeverdachte 1] ( [nummer 2] ) en in de Audi ( [nummer 3] ) - zich rond het tijdstip van de babbeltruc in zaak 2.11 in de nabijheid van de woning van aangeefster [slachtoffer 1] .
Blijkens de ARS-kentekenregistraties bevond voornoemde Audi zich op 10 oktober 2017 binnen het tijdsblok van de babbeltruc in de omgeving van het woonadres van aangeefster [slachtoffer 1] .
Blijkens de camerabeelden, zoals hiervoor beschreven, is man NN4 niet in de lift naar de woning van aangeefster [slachtoffer 1] gegaan. Derhalve kan, de algemene overwegingen onder 3.1 indachtig, niet worden vastgesteld dat man NN4 een wezenlijke bijdrage aan het plegen van het feit heeft geleverd. Gelet hierop acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] feit 1 heeft begaan, zodat zij hem hiervan zal vrijspreken.
Zoals hiervoor reeds genoemd, zijn in de Audi met kenteken [kenteken 2] onder meer de volgende goederen aangetroffen: een blauw jasje met opdruk ‘ [tekst] ’, drie portofoons (walkietalkies), een zwarte pet, een zwarte muts en een mobiele telefoon (met de IMEI-nummers [IMEI nummer 2] en [IMEI nummer 3] ). Onderzoek naar de historische verkeersgegevens van genoemde mobiele telefoon wees uit dat genoemd toestel op 10 oktober 2017 om 14:24 uur contact had met het informatienummer 1888, waarna - twee minuten later - telefoonnummer [nummer 4] twee keer werd gebeld. Dit laatste telefoonnummer behoort toe aan [slachtoffer 4] , wonende aan de [adres 6] .
In haar aangifte van 8 november 2017 verklaart [slachtoffer 4] , geboren in 1930, als volgt. Op 10 oktober 2017 rond 13:36 uur heeft aangeefster [slachtoffer 4] tweemaal gepind bij de Rabobank. Zij merkte daarbij dat in de pinruimte twee mannen (man NN1 en man NN2, welke laatste man aangeefster [slachtoffer 4] aanduidt met ‘ [bijnaam] ’) en een vrouw aanwezig waren. Toen zij naar huis fietste, reed er een auto achter haar die haar maar niet voorbij wilde rijden. Thuis aangekomen zag ze dat man NN2 (‘ [bijnaam] ’) tegenover haar garage stond. Binnen in haar woning werd zij direct gebeld. Zij heeft opgehangen omdat ze niet kon verstaan wie ze aan de lijn had. Vervolgens werd ze nogmaals gebeld door een man, die vertelde dat er zand in de waterleiding zat en haar vroeg of ze de achterpoort wilde openen. Dit heeft zij niet gedaan. Ongeveer vijf minuten later belde een man aan bij haar voordeur, die vertelde dat er zand in de leiding was gekomen. Toen aangeefster om legitimatie vroeg, wees de man op het logo van zijn donkerblauwe fleecejas. Aangeefster [slachtoffer 4] herkende de man als man NN1 en liet hem, volledig overrompeld, toch binnen. Even later zag aangeefster [slachtoffer 4] dat er een vrouw en man NN2 (‘ [bijnaam] ’) achter haar huiskamerdeur stonden. Man NN2 (‘ [bijnaam] ’) droeg nog steeds zijn zwarte mutsje. Aangeefster riep hierop naar man NN1 dat zij hem terug herkende van de Rabobank, waarna alle drie personen haar woning verlieten. Er is niets weggenomen uit haar woning. Aangeefster [slachtoffer 4] omschrijft de personen kortgezegd als volgt. Man NN1 als een blanke man, Oostbloktype, van veertig tot vijftig jaar oud,
1.80-1.85 meter lang, met een stevig/fors postuur die een donkerblauw fleecejack met hemelsblauw bedrijfslogo droeg. Man NN2 (‘ [bijnaam] ’) was volgens aangeefster een blanke man, van circa 25 jaar oud, 1.70-1.75 meter lang, met een smalle neus en hij droeg een zwart mutsje en een zwart jack.
Een buurman van aangeefster [slachtoffer 4] , [getuige] , verklaart op genoemde dag in de middag, een Audi met kenteken [kenteken 2] voor zijn woning te hebben gezien. In de auto zaten drie mannen en een vrouw. De bestuurder stapte uit de auto en had een donkerblauwe jas aan die hij even uittrok en vervolgens binnenstebuiten draaide, waardoor er ineens een bedrijfslogo zichtbaar werd. Hij liep nabij perceel 38 de hoek om. Circa één minuut later verlieten een man en een vrouw de auto. De vierde persoon (man NN4) bleef bij de auto. De getuige omschrijft hen als Roemeense types.
Blijkens zendmastgegevens bevond voornoemde telefoon, met IMEI-nummer [IMEI nummer 2] (aangetroffen in de Audi), zich rond het tijdstip van het pinnen door aangeefster [slachtoffer 4] in de buurt van de Rabobank, alwaar zij pinde, en rond het tijdstip van de babbeltruc in de nabijheid van de woning van aangeefster [slachtoffer 4] .
Blijkens de ARS-kentekenregistraties bevond voornoemde Audi zich op 10 oktober 2017 rond het tijdstip van het voorval binnen een af te leggen afstand van het woonadres van aangeefster [slachtoffer 4] .
Gelet op het korte tijdsbestek tussen het plegen van de feiten die zijn ondergebracht bij zaak 2.11 en zaak 2.13, de nabije locaties (eerst 2.13 Nijmegen, daarna 2.11 Arnhem), de aanwezigheid van voornoemde Audi, waarin kort nadat het feit van zaak 2.11 werd gepleegd, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn aangetroffen, de in de Audi aangetroffen telefoon waarmee aangeefster [slachtoffer 4] kort voor het feit is gebeld en de signalementen die passen bij [medeverdachte 1] (man NN1) en [medeverdachte 3] (man NN2, ‘ [bijnaam] ’), kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders, dan dat het om dezelfde dadergroep gaat als in zaak 2.11. Nu ook in zaak 2.13 sprake is van een babbeltruc, waarbij [medeverdachte 1] bij een oudere dame de woning binnengaat met de smoes dat er zand in de leidingen zit, en aangeefster [slachtoffer 4] de aanwezigheid van twee andere personen, onder wie [medeverdachte 3] , in haar woning bemerkt, gaat de rechtbank ervanuit dat het ook in dit geval de bedoeling van de dadergroep is geweest om op deze wijze geld, goederen en/of bankpassen buit te maken.
Blijkens de aangifte en de getuigenverklaring, zoals hiervoor beschreven, is man NN4 niet naar de woning van aangeefster [slachtoffer 4] gegaan. Derhalve kan, de algemene overwegingen onder 3.1 indachtig, niet worden vastgesteld dat man NN4 een wezenlijke bijdrage aan het plegen van het feit heeft geleverd. Gelet hierop acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] feit 2, voor zover het daarin gaat om zaak 2.13, heeft begaan, zodat zij hem hiervan zal vrijspreken.