ECLI:NL:RBDHA:2018:14724

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
09/807053-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachte in zaak van babbeltrucs gericht op alleenstaande oudere vrouwen

Op 11 december 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere babbeltrucs gericht op alleenstaande oudere vrouwen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer, waarbij de verdachte op verschillende data, waaronder 27 maart en 26 en 27 november 2018, is gehoord. De officier van justitie, mr. S.F. Heslinga, had gevorderd tot een gevangenisstraf van twee jaar, maar de rechtbank oordeelde dat de tenlastegelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen konden worden.

De verdachte was beschuldigd van het plegen van diefstal door middel van misleiding, waarbij zij zich voordeed als een medewerker van de politie of ING om zo bankgegevens van de slachtoffers te verkrijgen. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de feiten die in de tenlastelegging waren opgenomen. De rechtbank heeft daarbij onder andere gekeken naar het signalement van de verdachte en de bewijsstukken die door de officier van justitie waren aangedragen, zoals camerabeelden en getuigenverklaringen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte integraal vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet kon worden vastgesteld dat zij de daden had gepleegd. De uitspraak is gedaan door de rechters J.E. Bierling, W.G. de Boer en E.M.M. Smilde-Schölvinck, en is openbaar gemaakt op 11 december 2018.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/807053-18
Datum uitspraak: 11 december 2018
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [PI] .

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 27 maart 2018 (pro forma) en 26 en 27 november 2018 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.F. Heslinga en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. J.O.A.N. de Vries naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 26 november 2018 medegedeeld dat zij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 augustus 2017 tot en met 10 oktober 2017 te 's-Gravenhage en/of Arnhem en/of Eindhoven en/of Nijmegen en/of Eibergen, gemeente Berkelland en/of Amsterdam en/of Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
a. a) een bankpas en/of een geldbedrag van euro 100,-, althans enig geldbedrag (zaak 2.6) en/of;
b) een ketting en/of meerdere '5 gulden-munten'en/of een geldbedrag van euro 1.500,- euro, althans een (groot) geldbedrag en/of Kroatisch geld ter waarde van ongeveer 300,- euro (zaak 2.7) en/of;
c) een koffertje met meerdere sieraden (zaak 2.11) en/of;
d) een bankpas (zaak 2.14) en/of;
e) een bankpas (zaak 2.15) en/of;
f) meerdere gouden sieraden en/of een bankpas en/of een geldbedrag van euro 400,-, althans een (groot) geldbedrag (zaak 2.21) en/of;
g) een bankpas (zaak 2.22) en/of;
h) een (zwarte linnen) tas (met inhoud) en/of een kluis (met inhoud, waaronder een geldbedrag van euro 750,-, althans een (groot) geldbedrag en/of 2 paspoorten) en/of twee, althans een, bankpas(sen) (zaak 2.23) en/of;
i. i) een bankpas (zaak 2.24), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan:
a. a) [slachtoffer 1] (geboren in 1933) (zaak 2.6) en/of;
b) [slachtoffer 2] (geboren in 1950) (zaak 2.7) en/of;
c) [slachtoffer 3] (geboren in 1932) (zaak 2.11) en/of;
d) [slachtoffer 4] (geboren in 1929) (zaak 2.14) en/of;
e) [slachtoffer 5] (geboren in 1930) (zaak 2.15) en/of;
f) [slachtoffer 6] (geboren in 1924) (zaak 2.21) en/of;
g) [slachtoffer 7] (geboren in 1942) (zaak 2.22) en/of;
h) [slachtoffer 8] (geboren in 1947) (zaak 2.23) en/of;
i. i) [slachtoffer 9] (geboren in 1926) (zaak 2.24),
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd(e) misdrij(f)(ven) nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf welke in kracht van gewijsde was gegaan;
2.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 september 2017 tot en met 10 oktober 2017 te Arnhem en/of Nijmegen en/of Amsterdam en/of Breda, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen enig(e) geldbedrag(en) en/of (een) bankpas(sen) en/of (enig)(e) goed(eren) van zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan:
a. a) [slachtoffer 10] (geboren in 1943) (zaak 2.4) en/of;
b) [slachtoffer 11] (geboren in 1929) (zaak 2.5) en/of;
c) [slachtoffer 12] (geboren in 1930) (zaak 2.13).
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), hebbende en/of zijnde verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s):
- gebeld naar de (huis)telefoon van voornoemde [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of;
- ( vervolgens) telefonisch medegedeeld dat de waterleiding was gesprongen (zaak 2.4) en/of dat er zand in de waterleiding zat (zaak 2.13) welke gerepareerd moest worden waardoor er een monteur langs zou komen, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of;
- naar de woning van voornoemde [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] gegaan en aldaar aangebeld en/of;
- de woning van voornoemde [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf/die voorgenomen misdrijven niet is voltooid;
3.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 september 2017 tot en met 9 oktober 2017 te Amsterdam en/of Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
a. a) een geldbedrag van euro 1.250,-, althans een (groot) geldbedrag (zaak 2.21) en/of;
b) een geldbedrag van euro 830,-, althans een (groot) geldbedrag (zaak 2.24), geheel of ten dele toebehorende aan:
a. a) [slachtoffer 6] (geboren in 1924) (zaak 2.21) en/of;
b) [slachtoffer 9] (geboren in 1926) (zaak 2.24),
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) de weg te nemen geldbedragen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door gebruik te maken van een bankpas (en pincode) die niet aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde(n);
4.
zij op of omstreeks 9 oktober 2017 te Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer 7] (geboren in 1942) (zaak 2.22) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, te weten het afgeven van een pincode, door:
- voornoemde aangeefster(s) te bellen en te zeggen dat men van de politie en/of ING was en/of;
- ( vervolgens) tegen voornoemde aangeefster(s) te zeggen dat men de verdwenen bankpas had geblokkeerd en/of zou blokkeren maar dat men hiervoor de pincode nodig had en/of voor het aanvragen van een nieuwe bankpas de pincode nodig had.

Vrijspraak

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de zaken 2.4, 2.5, 2.14, 2.15 en 2.21 (de rechtbank begrijpt: de feiten 2a, 2,b, 1d, 1e, 5b, 5c, 1f en 3a) en bewezenverklaring van de overige feiten. Zij heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De raadsvrouw heeft gepleit voor integrale vrijspraak.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de feiten die zijn tenlastegelegd als de zaken 2.4, 2.5, 2.14, 2.15 en 2.21 heeft begaan. De rechtbank spreekt haar van deze feiten vrij.
De officier van justitie heeft betoogd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de feiten die zijn tenlastegelegd met betrekking tot de zaken 2.6, 2.7, 2.11, 2.13, 2.22, 2.23 en 2.24 heeft begaan. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat vaststaat dat de verdachte de medeverdachten in deze zaken kent en dat zij voldoet aan het signalement dat in (een aantal van) deze zaken door getuigen is opgegeven, dan wel dat haar betrokkenheid blijkt uit de camerabeelden die van de daders zijn gemaakt. Verder heeft zij aangevoerd dat onder de verdachte soortgelijke kledingstukken en een soortgelijke tas zijn aangetroffen als de vrouwelijke verdachte blijkens de camerabeelden droeg ten tijde van het plegen van de feiten, en dat de verdachte één van deze kledingstukken (een rok) na haar aanhouding (vanwege valsheid in geschrift) in haar cel heeft ontdaan van zijn kenmerkende zilveren ringen. Tot slot heeft de officier van justitie gewezen op een OVC-gesprek tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , waarin de verdachte volgens de officier van justitie bevestigt dat zij in de vluchtauto uit zaak 2.11 (en daarmee samenhangend zaak 2.13) heeft gezeten.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de genoemde feiten niet wettig en overtuigend bewezen. Met betrekking tot het zwarte vest en de zwarte handtas die in de woning van de verdachte zijn aangetroffen, overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat uit het dossier blijkt dat in die woning meerdere volwassen vrouwen woonachtig zijn, zodat niet vaststaat dat deze goederen aan de verdachte toebehoren. Ook zijn deze goederen niet zodanig onderscheidend dat op grond daarvan kan worden gesteld dat de vrouw op de beelden de verdachte móet zijn. Ditzelfde geldt voor het signalement dat telkens van de vrouwelijke verdachte is opgegeven: dit is een algemeen signalement, dat weliswaar de verdachte niet uitsluit, maar ook niet zodanig specifiek is dat het niet anders kan zijn dan dat het de verdachte betreft. In dit verband neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte tijdens twee foslo-confrontaties (met betrekking tot zaak 2.11 en daarmee samenhangend zaak 2.13) niet is herkend door getuigen. Dat de verdachte zich in haar cel heeft ontdaan van de zilveren ringen in haar rok, is opmerkelijk, maar onvoldoende om haar als medepleger bij de tenlastegelegde feiten (met name met betrekking tot zaak 2.6) aan te merken.
Het OVC-gesprek waar de officier van justitie naar heeft verwezen is naar het oordeel van de rechtbank voor meerderlei uitleg vatbaar. Niet kan worden uitgesloten dat dit gesprek een ander incident betreft dan het onder zaak 2.11 (en daarmee samenhangend zaak 2.13) tenlastegelegde.
Al het voorgaande in aanmerking genomen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan de tenlastegelegde feiten heeft schuldig gemaakt. Zij zal verdachte daarom integraal vrijspreken.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.E. Bierling, voorzitter,
mr. W.G. de Boer, rechter,
mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Walenkamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 december 2018.