3.4.1Dagvaarding I
Zaken 2.1 tot en met 2.5, 2.8 en 2.9
Gelet op de hierna te bespreken samenhang tussen de zaken 2.1 tot en met 2.5, 2.8 en 2.9, zal de rechtbank deze zaken, net als de officier van justitie, als één cluster aanmerken en behandelen. De rechtbank zal de zaken eerst afzonderlijk bespreken en vervolgens tot een conclusie komen.
Op 7 september 2017 heeft mevrouw [slachtoffer 1] , geboren in 1930, aangifte gedaan van diefstal uit haar woning van haar bankpas. Zij heeft verklaard dat zij die dag vanaf 14:00 uur boodschappen had gedaan en geld had gepind. Toen zij een aantal uren later weer thuis was in haar woning aan de [adres 1] in Den Haag, werd er bij haar woning aangebeld en hoorde zij door de intercom een man zeggen dat ergens in haar huis een lekkage was en hij daar naar kwam kijken. Omdat [slachtoffer 1] een lekkende kraan had, dacht zij dat het verhaal van de man klopte en liet zij de man binnen. De man vertelde dat hij van Eneco was en liep de keuken van haar woning in. [slachtoffer 1] liep achter de man aan en liet hem, terwijl zij samen in haar douche stonden, haar lekkende douchekraan zien. De man was niet langer dan tien minuten in de woning van [slachtoffer 1] , die al die tijd bij de man is gebleven. De voordeur van de woning heeft gedurende deze periode mogelijk open gestaan. [slachtoffer 1] heeft de man als volgt omschreven: licht getint, van middelbare leeftijd, dik postuur, ongeveer 1.80 meter lang, grijs stekelig haar, sprak accentloos Nederlands.
Omstreeks 16:20 uur en 16:35 uur werd [slachtoffer 1] op haar huistelefoon gebeld door een man, die zei dat hij van Albert Heijn was en haar bankpas had gevonden. [slachtoffer 1] keek in haar tas en zag dat haar bankpas niet meer in haar portemonnee zat. Hierna werd [slachtoffer 1] gebeld door een medewerker van de ING-bank, die vertelde dat die middag om 16:25 uur 900 euro van haar rekening was opgenomen bij een pinautomaat in Den Haag, en om 16:56 uur was geprobeerd nog eens 250 euro op te nemen bij een pinautomaat aan de Volendamlaan in Den Haag.Hoewel de medewerker vertelde dat de limiet was bereikt en de opdracht van 250 euro daarom nog in de wacht stond, bleek later dat dit bedrag toch (ook) van de rekening van [slachtoffer 1] was afgeschreven.
Onderzoek aan de telefoon van aangeefster [slachtoffer 1] heeft uitgewezen dat de man die haar om 16:20 uur en 16:35 uur had gebeld met de mededeling dat haar bankpas was gevonden, gebruik maakte van het telefoonnummer [nummer 1] en dat de gebruiker van dit nummer kort hiervoor het telefoonnummer van een nummerinformatiedienst had gebeld.Het telefoonnummer [nummer 1] bevond zich op het moment van bellen naar aangeefster in een toestel voorzien van IMEI-nummer [IMEI nummer 1] .
Van de pintransactie om 16:56 uur bij een pinautomaat aan de Volendamlaan in Den Haag zijn camerabeelden gemaakt. Op deze camerabeelden, waarvan zich zogenoemde stills (foto’s) in het dossier bevinden, is een blanke man met fors postuur te zien, die met een oranje bankpas geld uit de pinautomaat haalt.De persoon op deze stills is door de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] herkend als [verdachte] .
Het NFI heeft op basis van één van deze stills gezichtsvergelijkend onderzoek verricht. Daarbij hebben drie deskundigen het gezicht van de persoon op deze still vergeleken met twee referentiefoto’s van [verdachte] . De onderzoekers hebben geconcludeerd dat de bevindingen van het onderzoek
iets waarschijnlijkerzijn als de persoon op de stills dezelfde is als [verdachte] dan wanneer het iemand anders dan [verdachte] is.
Uit analyse van ARS-gegevens is naar voren gekomen dat op 7 september 2017 om 16:18 uur een Mazda met kenteken [kenteken 1] op het kruispunt tussen de Erasmusweg met de Dedemsvaartweg in Den Haag heeft gereden. Deze locatie ligt op zeven minuten rijden van de woning van aangeefster [slachtoffer 1] . Diezelfde Mazda is om 18:10 uur twee ARS-camera’s in de omgeving van de Volendamlaan in Den Haag gepasseerd.
Op 7 september 2017 heeft mevrouw [slachtoffer 2] , geboren in 1929, aangifte gedaan van diefstal uit haar woning van haar bankpas en een geldbedrag. Zij heeft verklaard dat zij die ochtend bij een winkel een betaling had gedaan met haar pinpas. Toen zij die middag weer thuis was in haar woning aan de [adres 2] , werd er omstreeks 14:30 uur bij haar aangebeld door een man. Hij vertelde dat andere woningen in de flat last hadden van zand in het water en dat hij kwam controleren of dit ook bij haar het geval was. [slachtoffer 2] liep samen met de man naar haar keuken. Gedurende de tijd dat de man in haar woning was, stond de voordeur van de woning open en had [slachtoffer 2] hier geen zicht op. Die middag zag [slachtoffer 2] dat een kastje in haar slaapkamer van zijn plek was gehaald en dat meerdere laatjes en kastjes in haar woning open stonden. Uit een kistje bleek zes- tot zevenhonderd euro te zijn verdwenen. Ook zat haar pinpas niet meer in haar tas. Toen zij de girodienst belde om haar pinpas te laten blokkeren, hoorde zij dat die avond om 18:30 uur al duizend euro van haar rekening was afgeschreven. [slachtoffer 2] is op haar huistelefoon gebeld door een man die vertelde dat hij haar pinpas had gevonden.
Het exacte tijdstip waarop op 7 september 2017 met de pinpas van [slachtoffer 2] was gepind, bleek 18:36 uur te zijn. De pintransactie had plaatsgevonden bij een geldautomaat in de Elandstraat in Den Haag.
Onderzoek heeft uitgewezen dat aangeefster [slachtoffer 2] op 7 september 2017 om 17:32 uur en 18:30 uur was gebeld door de gebruiker van het telefoonnummer [nummer 1] , dat de gesprekken die hierop volgden respectievelijk 277 en 1387 seconden duurden en dat de gebruiker van dit nummer kort hiervoor het telefoonnummer van een nummerinformatiedienst had gebeld. Het telefoonnummer [nummer 1] bevond zich op het moment van bellen naar aangeefster in een toestel voorzien van IMEI-nummer [IMEI nummer 1] .
Uit analyse van ARS-gegevens is naar voren gekomen dat de bij de bespreking van zaak 2.1 genoemde Mazda met kenteken [kenteken 1] zich op 7 september 2017 om 14:03 uur bevond op de N211 in Den Haag. De N211 ligt nabij de woning van [slachtoffer 2] aan de [adres 2] . Om 18:39 uur bevond deze auto zich op de Koningin Emmakade in Den Haag, in de directe omgeving van de pinautomaat aan de Elandstraat.
Op 12 september 2017 heeft mevrouw [slachtoffer 3] , geboren in 1934, aangifte gedaan van diefstal uit haar woning. Zij heeft verklaard dat er op 7 of 8 september 2017 tussen de middag werd aangebeld bij haar woning aan de [adres 3] . Toen zij opendeed, zag zij een man staan die zei dat hij kwam voor de waterleiding in de badkamer omdat er klachten waren ontvangen over een lekkage. De man liep naar de badkamer en zei tegen [slachtoffer 3] dat zij bij hem moest blijven staan en er op moest letten dat hij niets kapot zou maken. De badkamerdeur was op dat moment dicht. Toen de man weer weg was, ontdekte [slachtoffer 3] dat haar sieraden, die in een tas in een kast in de slaapkamer zaten, waren weggenomen. [slachtoffer 3] heeft de man die in haar woning was, als volgt omschreven: groot, veertig tot vijftig jaar oud, grijzend haar, blank, sprak goed Nederlands, ongeveer 1.75 meter lang.
Onderzoek heeft uitgewezen dat [slachtoffer 3] op 7 september 2017 om 13:03 uur was gebeld door telefoonnummer [nummer 1] , dat het gesprek dat hierop volgde 266 seconden duurde en dat de gebruiker van dit nummer kort hiervoor het telefoonnummer van een nummerinformatiedienst had gebeld. Het telefoonnummer [nummer 1] bevond zich op het moment van bellen naar aangeefster in een toestel voorzien van IMEI-nummer [IMEI nummer 1] .
Uit analyse van ARS-gegevens is naar voren gekomen dat de bij de bespreking van de zaken 2.1 en 2.2 genoemde Mazda met kenteken [kenteken 1] zich op 7 september 2017 om 13:23 uur bevond op de Benoordenhoutseweg in Den Haag, in de directe omgeving van de woning van [slachtoffer 3] in de [adres 3] .
Op 18 september 2017 heeft mevrouw [slachtoffer 21] , geboren in 1943, aangifte gedaan van een poging tot diefstal uit haar woning. [slachtoffer 21] heeft verklaard dat zij op 5 september 2017 omstreeks 17:30 uur op haar huistelefoon werd gebeld door de gebruiker van het telefoonnummer [nummer 1] . De man aan de andere kant van de lijn vertelde haar dat de waterleiding op de vierde etage was gesprongen. Hij vroeg haar of zij haar deur wilde opendoen, zodat naar de lekkage kon worden gekeken. [slachtoffer 21] is hierop naar haar buurvrouw, [buurvrouw] , gegaan en heeft via de intercom de deur van het portiek open gedaan. Vervolgens kwam er een man naar boven, die leek te schrikken toen hij [slachtoffer 21] en haar buurvrouw zag staan. Hij maakte met zijn hand een seinende beweging en verdween via de lift weer naar beneden. Daarna stapte hij, samen met twee andere mannen en een vrouw, in een donkergroene auto en reed weg. [slachtoffer 21] heeft de man die naar boven kwam omschreven als: blank, ongeveer 1.90 meter lang, fors, donkerblond haar.
[buurvrouw] heeft verklaard dat [vrouw] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 21] ) haar op 5 september 2017 vertelde dat zij was gebeld door een man die zei dat ergens een waterleiding was gesprongen en dat hij bij haar, [vrouw] , langs zou komen. Ook had de man gevraagd of zij alleen was, hetgeen [slachtoffer 21] had beaamd. Omdat [slachtoffer 21] het niet vertrouwde en in paniek was, bleef [buurvrouw] bij haar. Vijf minuten later werd er aangebeld en zagen [buurvrouw] en [slachtoffer 21] via de camera van de intercom twee mannen en een vrouw staan. Kort daarna kwam één van de mannen met de lift naar boven. Toen de man de lift uit wilde lopen, schrok hij zichtbaar toen hij zag dat [slachtoffer 21] niet alleen was. Hij zei “no, no, no” en maakte een gebaar alsof hij wilde aangeven dat hij verkeerd was. Vervolgens stapte hij de lift weer in en stapten de drie personen, samen met nog een derde man, in een groene Mazda met kenteken [kenteken 1] . [buurvrouw] heeft de man die naar boven kwam als volgt omschreven: licht getint, Joegoslavisch uiterlijk, ongeveer zestig jaar oud, ongeveer 1.85 tot 1.90 meter lang, normaal postuur en zwart haar.
Analyse van de ARS-gegevens van de Mazda met kenteken [kenteken 1] wees uit dat deze zich rondom het tijdstip van voornoemd incident inderdaad in de omgeving van de woning van aangeefster bevond. Om 16:39 uur bevond de auto zich op de A325 en om 17:52 uur op de N325, beide in Arnhem.
Onderzoek naar het telefoonnummer [nummer 1] , waarmee aangeefster was gebeld, heeft uitgewezen dat dit nummer zich op het moment van het bellen naar aangeefster bevond in een toestel voorzien van IMEI-nummer [IMEI nummer 1] . Kort voordat aangeefster was gebeld, werd er gebeld door de gebruiker van het telefoonnummer [nummer 1] gebeld naar het telefoonnummer van een nummerinformatiedienst.
Op 6 oktober 2017 heeft mevrouw [slachtoffer 22] , geboren in 1929, aangifte gedaan van poging tot diefstal uit haar woning. [slachtoffer 22] heeft verklaard dat op 5 september 2017 omstreeks 17:00 uur bij haar woning op het [adres 5] , gelegen op de vierde etage van een flatgebouw, werd aangebeld. Toen zij de deur open deed, zag zij een man staan (man 1), die zei dat hij monteur was en de waterleiding kwam controleren omdat deze zou stinken. [slachtoffer 22] liet de man binnen, waarna hij naar de woonkamer liep en op een stoel ging zitten. Tijdens het gesprek dat volgde, ging opeens de deur tussen de gang en de woonkamer open en bleek er opeens nog een onbekende man in de woning te staan (man 2), die man 1 leek te kennen en met hem in gesprek ging. Hierna liep [slachtoffer 22] samen met haar echtgenoot en de twee mannen naar de badkamer, waar man 1 de badkamerdeur dicht deed. In de badkamer begon man 1 wederom over de waterleiding en zette hij de kraan hard aan. Omdat [slachtoffer 22] argwaan kreeg, vertelde zij de man dat zij visite zou krijgen. Hierop zei de man dat hij de volgende dag zou terugkomen en beide mannen verlieten hierna de woning. Toen [slachtoffer 22] later die dag in de slaapkamer kwam, zag zij dat het bed overhoop was gehaald en in de kasten was gekeken. Er waren geen goederen weggenomen. [slachtoffer 22] heeft man 1 als volgt omschreven: licht getint, ongeveer vijftig jaar oud, beginnend grijs haar.
Het flatgebouw waarin zich de woning van aangeefster [slachtoffer 22] bevindt, bleek te zijn voorzien van camera’s. Deze camera’s hangen in de lift en in de ruimte waar de lift wordt betreden. Verbalisant [verbalisant 5] heeft gerelateerd dat op de beelden te zien is dat op 5 september 2017 om 16:52:15 uur twee mannen en een vrouw op de lift stonden te wachten. Om 16:52:30 uur stapten alle drie de personen de lift in, om op de vierde etage uit te stappen. Om 17:10:10 uur kwamen dezelfde personen terug bij de lift, waarna zij om 17:10:42 uur op de begane grond weer uit de lift stapten.
Verbalisanten van de districtsrecherche Den Haag hebben stills van de camerabeelden ter herkenning voorgelegd aan collega-verbalisanten. De verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 6] hebben de persoon die op deze beelden wordt aangeduid als verdachte 1 herkend als [verdachte] .De verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 7] en [verbalisant 7] hebben de persoon die wordt aangeduid als verdachte 2 herkend als [medeverdachte 3] .
Het NFI heeft op basis van de stills van de camerabeelden gezichtsvergelijkend onderzoek verricht. Daarbij hebben drie deskundigen de gezichten van de personen die op de stills te zien zijn vergeleken met respectievelijk twee referentiefoto’s van [verdachte] en een referentiefoto van [medeverdachte 3] . Met betrekking tot [verdachte] hebben twee onderzoekers geconcludeerd dat de bevindingen van het onderzoek
veel waarschijnlijkerzijn als de persoon op de stills dezelfde is als [verdachte] dan wanneer het iemand anders dan [verdachte] is. De derde onderzoeker heeft geconcludeerd dat de bevindingen van het onderzoek
waarschijnlijkerzijn als de persoon op de stills dezelfde is als de verdachte [verdachte] , dan wanneer het iemand anders dan de verdachte [verdachte] is.Met betrekking tot [medeverdachte 3] hebben de onderzoekers geconcludeerd dat de bevindingen van het onderzoek
zeer veel waarschijnlijkerzijn als de persoon op de stills dezelfde is als [medeverdachte 3] , dan wanneer het iemand anders dan [medeverdachte 3] is.
Uit analyse van ARS-gegevens is naar voren gekomen dat de Mazda met kenteken
[kenteken 1] zich op 5 september 2017 om 16:39 uur en 17:52 uur bevond op respectievelijk de A325 en de N325, beide gelegen in de omgeving van de woning van aangeefster [slachtoffer 22] .
Onderzoek heeft voorts uitgewezen dat de mobiele telefoon met IMEI-nummer [IMEI nummer 1] , waarin zich op dat moment het telefoonnummer [nummer 1] bevond, op 5 september 2017 tussen 16:49 uur en 17:40 uur meermalen een zendmast aanstraalde aan de Groningensingel in Arnhem, gelegen op zeshonderd meter afstand van de woning van aangeefster [slachtoffer 22] .
Op 13 september 2017 heeft mevrouw [slachtoffer 6] , geboren in 1934, aangifte gedaan van diefstal van haar bankpas en geld van haar bankrekening. [slachtoffer 6] heeft verklaard dat zij in de middag van 3 september 2017 had gepind in een winkel in Eindhoven en eenmaal thuis in haar woning aan de [adres 6] haar bankpas in de la van een kast in de woonkamer opborg. Toen zij de dag daarna omstreeks 14:00 uur thuiskwam van het boodschappen doen, werd er aangebeld bij haar woning. Toen [slachtoffer 6] de deur opendeed, zag zij een man staan, die zich voorstelde als medewerker van de gemeente en zei dat hij de waterleiding kwam controleren. [slachtoffer 6] liet de man binnen en liep samen met hem naar de keuken. De man controleerde de kraan en wilde ook nog even boven in de badkamer kijken. [slachtoffer 6] liep vervolgens samen met de man naar de eerste verdieping. De voordeur van de stond woning waarschijnlijk open. Hierna liepen [slachtoffer 6] en de man weer naar beneden en verliet de man de woning. Nadat de man weg was, werd [slachtoffer 6] op haar huistelefoon gebeld door een man die zei dat hij van de bank was en haar bankpas had gevonden. Ook vroeg de man de pincode van de bankpas. Mogelijk gaf [slachtoffer 6] vervolgens haar pincode aan de man. Toen [slachtoffer 6] in de la van haar kast keek, zag zij dat haar bankpas weg was. De zoon van [slachtoffer 6] zag vervolgens dat er al 350 euro van de rekening van zijn moeder was opgenomen. [slachtoffer 6] heeft de man die voor haar deur stond omschreven als een blanke man van veertig tot vijftig jaar oud, met achterovergekamd, donker haar, een breed postuur en een lengte van tussen de 1.80 en 1.90 meter.
Onderzoek wees uit dat [slachtoffer 6] op 4 september 2017 om 14:19 uur, 15:09 en 15:10 uur was gebeld door de gebruiker van het telefoonnummer [nummer 1] , dat de gesprekken die hierop volgden respectievelijk 87, 79 en 1164 seconden duurden en dat de gebruiker van dit nummer kort hiervoor het telefoonnummer van een nummerinformatiedienst had gebeld. Het telefoonnummer [nummer 1] bevond zich op het moment van bellen naar aangeefster in een toestel met IMEI-nummer [IMEI nummer 1] .
De pintransactie van 350 euro bleek te hebben plaatsgevonden op 4 september 2017 om 15:25 uur bij een automaat aan de Kronehoefstraat in Eindhoven-Veldhoven.Onderzoek wees uit dat de mobiele telefoon met IMEI-nummer [IMEI nummer 1] op 4 september 2017 om 15:10 uur en 15:54 uur zendmasten aanstraalde aan de Frederiklaan 60A in Eindhoven, nabij de Kronehoefstraat.
De pinner van de 350 euro is kort na het pinnen vastgelegd op beelden van een camera gelegen in het Rabobankgebouw. Van deze beelden bevindt zich een still in het dossier.Deze persoon is door de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] herkend als [verdachte] .
Op 4 september 2017 heeft mevrouw [slachtoffer 7] , geboren in 1926, aangifte gedaan van diefstal. [slachtoffer 7] heeft verklaard dat die dag, tussen 16:00 uur en 17:00 uur, de bel van haar woning aan de [adres 7] ging. Toen [slachtoffer 7] de deur opende, stond er een man voor de deur, die vroeg of hij het water mocht controleren, omdat het water in de wijk van aangeefster zou zijn vervuild met zand. [slachtoffer 7] liet de man binnen en liep met hem naar de keuken. De man zei tegen haar dat hij niet alleen in de woning mocht zijn en dat zij bij hem moest blijven. Hij liet de kraan lopen, voelde aan het water en keek in het keukenkastje onder de kraan. Na ongeveer vijftien minuten verliet hij de woning. Later zag [slachtoffer 7] dat haar juwelen, waaronder gouden sieraden, niet meer in haar juwelendoosje zaten. Diezelfde dag werd zij gebeld door een man die zich uitgaf als medewerker van de Rabobank. De man zei dat de pinpas van [slachtoffer 7] was gevonden en zij een nieuwe pas zou krijgen. Na contact met een (daadwerkelijke) medewerker van de Rabobank, bleek dat die dag al drie keer geld was opgenomen met haar pinpas. [slachtoffer 7] heeft de man die voor haar deur stond omschreven als een blanke man die zuiver Nederlands sprak, van tussen de 1.70 en 1.80 meter lang, met donker haar.
De drie pintransacties voor een totaalbedrag van 1.240 euro bleken te hebben plaatsgevonden om 17:29 uur en (tweemaal) om 17:30 uur bij een pinautomaat in Eindhoven-Veldhoven.Van deze pintransacties zijn camerabeelden gemaakt, waarvan zich stills in het dossier bevinden. De pinner op deze beelden is een man, gekleed in een zwarte lange broek, een witte blouse met korte mouwen, die een zwart petje draagt en een bril op heeft.
Het NFI heeft op basis van de stills gezichtsvergelijkend onderzoek verricht. Daarbij hebben drie deskundigen het gezicht van de persoon die op deze stills te zien is vergeleken met twee referentiefoto’s van [verdachte] . De onderzoekers hebben geconcludeerd dat de bevindingen van het onderzoek
waarschijnlijkerzijn als de persoon op de stills dezelfde is als [verdachte] dan wanneer het iemand anders dan [verdachte] is.
Onderzoek heeft uitgewezen dat het telefoonnummer waarmee [slachtoffer 7] op 4 september 2017 om 17:21 uur was gebeld het telefoonnummer [nummer 1] betrof, dat het gesprek dat hierop volgde 810 seconden duurde en dat de gebruiker van dit nummer kort hiervoor het telefoonnummer van een nummerinformatiedienst had gebeld. Het telefoonnummer
bevond zich op het moment van bellen naar aangeefster in een toestel met IMEI-nummer [IMEI nummer 1] .Onderzoek heeft voorts uitgewezen dat dit toestel op 4 september 2017 omstreeks 17:00 uur meermalen een zendmast aan de Tennierslaan 2, en om 17:21 uur een zendmast aan de Veldmaarschalk Montgomerylaan in Eindhoven aanstraalde. Deze zendmasten bevinden zich in de nabijheid van respectievelijk de woning van aangeefster [slachtoffer 7] en de pinautomaat in de Kronehoefstraat.
In de zaken 2.1 en 2.8 is [verdachte] door verbalisanten herkend als de persoon die heeft gepind met de gestolen pinpas van aangeefsters. In zaak 2.5 is [verdachte] door verbalisanten herkend als één van de personen die zich met de lift naar de woonverdieping van aangeefster hebben begeven. Nu deze herkenningen voldoen aan de eisen die de rechtbank daaraan in de inleiding heeft gesteld en de herkenningen in de zaken 2.1 en 2.5 bovendien zijn bevestigd door het NFI, zal de rechtbank de herkenningen voor het bewijs gebruiken en vaststellen dat deze persoon inderdaad [verdachte] betreft. Gelet op de conclusie van de deskundigen van het NFI in zaak 2.9 zal de rechtbank voorts vaststellen dat de pinner in zaak 2.9 [verdachte] betreft.
In de zaken 2.1 tot en met 2.4, 2.8 en 2.9 is telkens gebruik gemaakt van het telefoonnummer [nummer 1] om de aangeefsters te bellen. In die zaken zijn de telefoontjes met de aangeefsters ook telkens voorafgegaan door een telefoontje (door de gebruiker van het telefoonnummer [nummer 1] ) met een nummerinformatiedienst. In de zaken 2.8 en 2.9 staat bovendien vast dat het toestel waarin dit telefoonnummer zat zich op het moment dat het feit werd gepleegd, bevond in de buurt van de woning van aangeefsters en/of de pinautomaat waar geld is opgenomen met de pinpas van aangeefsters. In zaak 2.5 is de aangeefster weliswaar niet gebeld, maar bevond voornoemd toestel zich omstreeks het moment dat het feit werd gepleegd, wel in de nabijheid van de woning van aangeefster.
In zaak 2.4 heeft een getuige gezien dat de daders wegreden in een Mazda met kenteken
[kenteken 1] . Vaststaat dat deze Mazda ten tijde van het plegen van de feiten in de zaken 2.1, 2.2, 2.3 en 2.5 heeft gereden in de buurt van de woning van aangeefsters en/of de pinautomaat waar geld is opgenomen met de pinpas van aangeefsters.
Uit het dossier volgt dat de feiten die zijn tenlastegelegd als de zaken 2.1, 2.2 en 2.3 alle hebben plaatsgevonden op of omstreeks dezelfde datum (7 en/of 8 september 2017) en in dezelfde plaats (Den Haag). Ditzelfde geldt voor de feiten die zijn tenlastegelegd als de zaken 2.4 en 2.5 (beide gepleegd op 5 september 2017 in Arnhem) en de feiten die zijn tenlastegelegd als de zaken 2.8 en 2.9 (alle gepleegd op 4 september 2017 in Eindhoven). Voorts geldt voor alle feiten dat de pleegplaats telkens op grote afstand ligt van Enschede, waar [verdachte] op genoemde data verbleef en dat in alle zaken sprake is van een vergelijkbare (in de inleiding omschreven) modus operandi.
Gelet op het voorgaande, tezamen en in onderling verband bezien, en op hetgeen de rechtbank in de inleiding heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan de feiten waarin sprake is van een herkenning van zijn persoon (de zaken 2.1, 2.5, 2.8 en 2.9). Op dezelfde gronden is de rechtbank van oordeel dat als het gaat om de overige zaken (de zaken 2.2, 2.3 en 2.4) eveneens wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] zich daaraan als medepleger heeft schuldig gemaakt, nu de kans dat [verdachte]
nietals medepleger bij het plegen van deze feiten betrokken is geweest, verwaarloosbaar klein moet worden geacht. De rechtbank is dit oordeel toegedaan vanwege de prominente rol die [verdachte] heeft gespeeld in de zaken 2.1, 2.5, 2.8. en 2.9 en in de hierna nog te bespreken zaken waarvoor hij, mede op grond van herkenningen, ook verantwoordelijk kan worden gehouden. Dit betreft een groot aantal zaken en in al die zaken kan hij als medepleger worden aangemerkt. Die prominente rol is naar het oordeel van de rechtbank, mede gezien de door de aangeefsters verstrekte signalementen, de rol van ‘babbelaar’. De rechtbank merkt in dit verband op dat het signalement van [verdachte] niet in alle gevallen volledig aansluit bij de signalementen die de aangeefsters hebben opgegeven, maar dat een aantal aspecten daarvan zeker wél bij hem passen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] de feiten 1, 2, 3 en 5, voor zover het daarin gaat om de zaken 2.1 tot en met 2.5, 2.8 en 2.9, heeft begaan, met dien verstande dat de rechtbank [verdachte] zal vrijspreken van de diefstal van de gouden sieraden van aangeefster [slachtoffer 1] (zaak 2.1), aangezien zij heeft verklaard dat zij haar sieraden pas heeft afgedaan nadat de man haar woning al had verlaten.
Uit het dossier volgt dat de feiten die zijn tenlastegelegd als de zaken 2.6 en 2.7 hebben plaatsgevonden op dezelfde datum (13 september 2017) en in dezelfde plaats (Arnhem). Net als de officier van justitie, zal de rechtbank deze feiten daarom als één cluster aanmerken en behandelen.
Op 13 september 2017 heeft mevrouw [slachtoffer 4] , geboren in 1933, aangifte gedaan van diefstal van haar bankpas en een geldbedrag van honderd euro. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat zij die dag omstreeks 17:30 uur in haar woning was, toen er werd aangebeld via de intercom. Een man zei iets over zand en waterleidingen, en daarna dat zijn collega naar de deur zou komen. Iets later werd er aangebeld aan de voordeur van de woning van [slachtoffer 4] . Toen zij open deed, stond er een man voor de deur die zei dat hij de waterleidingen in de badkamer moest controleren omdat er mogelijk zand in de leidingen zat. [slachtoffer 4] liet de man binnen en liep met de man achter haar aan naar de badkamer. De man hield een apparaatje tegen de leidingen, zei dat er zand in de leidingen zat en verliet de woning. Omstreeks 18:00 uur werd [slachtoffer 4] op haar huistelefoon gebeld door iemand die zei dat hij van de Rabobank was en dat haar bankpas was gevonden. De man zei dat hij de pincode van de bankpas nodig had om de bankpas terug te kunnen geven, maar deze gaf [slachtoffer 4] hem niet. Een aantal minuten later werd [slachtoffer 4] gebeld door een man, die zei dat hij van de politie was en dat hij was gebeld door de Rabobank, omdat [slachtoffer 4] haar pincode niet wilde afgeven. De man vertelde dat dit de normale procedure was en dat het echt nodig was dat zij haar pincode zou geven. Weer gaf [slachtoffer 4] haar pincode niet. Ze kreeg argwaan, pakte haar tas en zag dat haar bankpas en twee briefjes van vijftig euro uit haar portemonnee waren verdwenen.
In de flat waarin de woning van aangeefster zich bevindt, hangen camera’s. Op de beelden van deze camera’s is te zien dat op 13 september 2017 om 17:06 uur twee mannen en een vrouw kwamen aanlopen bij de flat. Dertien minuten later kwamen de drie personen weer terug in beeld. Man 1 bedekte nu zijn gezicht met zijn trui.
Stills van de genoemde camerabeelden zijn door verbalisanten van de districtsrecherche Den Haag ter herkenning voorgelegd aan collega-verbalisanten. [verbalisant 3] , [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 4] hebben vervolgens man 1 herkend als [verdachte] .
Nu de herkenningen voldoen aan de eisen die de rechtbank daaraan stelt, zoals in de inleiding omschreven, zal de rechtbank deze voor het bewijs gebruiken.
Gelet op hetgeen de rechtbank in de inleiding heeft overwogen, zal de rechtbank wettig en overtuigend bewezen verklaren dat [verdachte] de feiten 1 en 5, voor zover het daarin gaat om zaak 2.6, heeft begaan.
De officier van justitie heeft betoogd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten die zijn tenlastegelegd als zaak 2.7. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat, als deze zaak wordt vergeleken met zaak 2.6, er sprake is van eenheid in modus operandi, pleegdatum en pleegplaats en verder dat de afstand tussen de woningen van de aangeefsters in de zaken 2.6 en 2.7 zeven tot tien minuten rijden met een auto bedraagt en ‘de babbelaar’ in zaak 2.7 Kroatisch praatte tegen aangeefster.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de eenheid in modus operandi, pleegdatum en pleegplaats, bij vergelijking met zaak 2.6, een aanwijzing vormt voor betrokkenheid van [verdachte] bij zaak 2.7. Zij overweegt evenwel dat [verdachte] niet past in het signalement dat de aangeefster heeft opgegeven (namelijk: een redelijk gespierde man van vijfendertig tot veertig jaar oud) en zij hem ook niet als dader heeft herkend tijdens een meervoudige fotobewijsconfrontatie. Ook volgt uit het dossier niet dat de in voorgaande zaken genoemde Mazda en mobiele telefoon in de omgeving van de woning van aangeefster zijn geweest op het moment dat het feit werd gepleegd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om wettig en overtuigend bewezen te verklaren dat [verdachte] feit 1, voor zover het daarin gaat om zaak 2.7, heeft begaan en zal zij hem hiervan vrijspreken.
Uit het dossier volgt dat de feiten die zijn tenlastegelegd als zaken 2.11 en 2.13 hebben plaatsgevonden op dezelfde datum (10 oktober 2017), in nabijgelegen plaatsen (2.11 Arnhem en 2.13 Nijmegen) en daarbij dezelfde auto is gebruikt (een Audi met kenteken
[kenteken 2] ). Net als de officier van justitie, zal de rechtbank deze feiten daarom als één cluster aanmerken en behandelen. De rechtbank zal de twee zaken eerst afzonderlijk bespreken en vervolgens tot een conclusie komen.
Op 10 oktober 2017 heeft mevrouw [slachtoffer 8] , geboren in 1932, aangifte gedaan van diefstal uit haar woning. Zij heeft verklaard dat op 10 oktober 2017 omstreeks 14:30 uur bij haar woning werd aangebeld. Er stond een man voor de deur van haar woning op de zevende verdieping, die zei dat er bij meerdere mensen zand in de leidingen zat en dat hij dat moest controleren. Aangeefster liet hem binnen en is samen met de man tien á vijftien minuten in de badkamer geweest. Nadat zij de man de woning weer had uit gelaten, kwam zij er achter dat een koffertje met daarin meerdere sierraden, weg was. De man was dertig tot veertig jaar oud, had een groot postuur, droeg een zwart petje en een zwart werkpak met een logo erop.
In het wooncomplex waarin de woning aan het [adres 10] is gelegen, zijn camera’s aanwezig. Op de beelden van die camera’s is te zien dat op genoemde dag rond 15:20 uur twee mannen (man NN1 en man NN2) en een vrouw (vrouw NN3) via de hoofdingang het wooncomplex betreden. Man NN1 is ongeveer veertig jaar oud, groot van postuur en hij draagt een donkere pet en een donkere jas. Man NN2 is een man van ongeveer dertig jaar oud met een normaal postuur en hij draagt een donkere muts en donkere boven- en onderkleding. Rond 15:21 uur stappen man NN1, man NN2 en vrouw NN3 in de lift en gaan zij naar de zevende etage, alwaar zij uitstappen. In de lift is op de rugzijde van de jas van man NN1 de tekst ‘ [tekst] ’ leesbaar. Rond 15:39 uur betreedt een derde man (man NN4) het wooncomplex. Rond 15:43 uur verlaten man NN1, man NN2 en vrouw NN3 het complex. Op de beelden is zichtbaar dat man NN1 daarbij een zwarte aktekoffer in zijn hand heeft.
Verbalisanten [verbalisant 8] , [verbalisant 2] en [verbalisant 9] hebben - gelet op de door hen gegeven omschrijving - man NN1, zijnde de man met de zwarte koffer, herkend als [verdachte] . Verbalisanten [verbalisant 8] en Van de [verbalisant 9] hebben - gelet op de door hen gegeven omschrijving - man NN2 herkend als [medeverdachte 2] .Verbalisanten [verbalisant 8] , [verbalisant 7] hebben - gelet op de door hen gegeven omschrijving - man NN4 herkend als [medeverdachte 3] . Nu de herkenningen voldoen aan de eisen die de rechtbank daaraan stelt, zoals hierboven omschreven, zal de rechtbank deze herkenningen voor het bewijs gebruiken.
Op 10 oktober 2017 rond 16:30 uur is een donkerblauwe Audi A6 stationwagen met kenteken [kenteken 2] door politieagenten achtervolgd op de A12 tussen Driebergen en Bunnik. Verbalisanten constateerden dat de Audi niet wilde volgen na het geven van een volgteken. De Audi beging daarbij meerdere verkeersovertredingen (onder meer overschrijding van de toegestane snelheid met 70 km/uur, spookrijden, rode verkeerslichten negeren, over fietspad en over de busstrook rijden), kennelijk om zich aan controle door de politie te onttrekken. In de Audi bevonden zich vier mensen, drie mannen en een vrouw. Na een achtervolging stopte de Audi en stapten twee mannen en een vrouw uit, waarna de Audi verder reed. Rond 16:40 uur is de Audi tot stilstand gebracht. De bestuurder van de Audi bleek [verdachte] te zijn en één van de weggerende bijrijders, [medeverdachte 2] . De overige twee personen zijn ontkomen.[verdachte] en [medeverdachte 2] hebben ter terechtzitting van 26 november 2018 erkend op het desbetreffende moment inzittende van de Audi te zijn geweest.
De Audi met kenteken [kenteken 2] stond sinds 29 augustus 2017 op naam van [verdachte] .
In voornoemde Audi werd op de achterbank een opengebroken, zwarte aktekoffer aangetroffen met daarin veel poststukken gericht aan [slachtoffer 8] , zijnde de aangeefster in zaak 2.11, en een aantal sierraden en een horloge. Daarnaast werden in de Audi onder meer de volgende goederen aangetroffen: een blauw jasje met opdruk ‘ [tekst] ’, drie portofoons (walkietalkies), een zwarte pet, een zwarte muts en een mobiele telefoon (met de IMEI-nummers [IMEI nummer 2] en [IMEI nummer 3] ). In de fouillering van [verdachte] werd nog een mobiele telefoon aangetroffen (met het IMEI-nummer [IMEI nummer 4] ).Aangeefster [slachtoffer 8] herkende de zwarte koffer en de goederen die in de koffer zaten als haar eigendommen.Blijkens zendmastgegevens bevonden voornoemde telefoons - aangetroffen in respectievelijk de fouillering van [verdachte] ( [nummer 2] ) en in de Audi ( [nummer 3] ) - zich rond het tijdstip van de babbeltruc in zaak 2.11 in de nabijheid van de woning van aangeefster [slachtoffer 8] .
Blijkens de ARS-kentekenregistraties bevond voornoemde Audi zich op 10 oktober 2017 binnen het tijdsblok van de babbeltruc in de omgeving van het woonadres van aangeefster [slachtoffer 8] .
Zoals eerder is overwogen, gaat de rechtbank behoedzaam om met gegeven signalementen door aangeefsters. In dit geval komt evenwel relevante bewijswaarde toe aan het gegeven signalement, nu dat signalement wordt bevestigd door hetgeen op de beelden van de daders is te zien. Daarbij valt onder andere op dat er een opvallend naamlogo op de jas staat, dat de kleding een onderscheidend kenmerk geeft. Verder geldt dat de omschrijving van de kleding die aangeefster noemt, past bij de kleding die wordt aangetroffen in de Audi waarin [verdachte] reed (onder andere de jas met genoemde opdruk).
[verdachte] heeft geen verweer gevoerd in deze zaak. Gelet op het voorgaande, tezamen en in onderling verband bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] feit 1, voor zover het daarin gaat om zaak 2.11, heeft begaan.
Zoals hiervoor reeds genoemd, zijn in de Audi met kenteken [kenteken 2] onder meer de volgende goederen aangetroffen: een blauw jasje met opdruk ‘ [tekst] ’, drie portofoons (walkietalkies), een zwarte pet, een zwarte muts en een mobiele telefoon (met de IMEI-nummers [IMEI nummer 5] en [IMEI nummer 3] ).Onderzoek naar de historische verkeersgegevens van genoemde mobiele telefoon wees uit dat genoemd toestel op 10 oktober 2017 om 14:24 uur contact had met het informatienummer 1888, waarna - twee minuten later - telefoonnummer [nummer 4] twee keer werd gebeld. Dit laatste telefoonnummer behoort toe aan [slachtoffer 23] , wonende aan de [adres 11] .
In haar aangifte van 8 november 2017 verklaart mevrouw [slachtoffer 23] , geboren in 1930, als volgt. Op 10 oktober 2017 rond 13:36 uur heeft aangeefster [slachtoffer 23] tweemaal gepind bij de Rabobank. Zij merkte daarbij dat in de pinruimte twee mannen (man NN1 en man NN2, welke laatste man aangeefster aanduidt met ‘ [bijnaam] ’) en een vrouw aanwezig waren. Toen zij naar huis fietste, reed er een auto achter haar die haar maar niet voorbij wilde rijden. Thuis aangekomen zag ze dat man NN2 (‘ [bijnaam] ’) tegenover haar garage stond. Binnen in haar woning werd zij direct gebeld. Zij heeft opgehangen omdat ze niet kon verstaan wie ze aan de lijn had. Vervolgens werd ze nogmaals gebeld door een man, die vertelde dat er zand in de waterleiding zat en haar vroeg of ze de achterpoort wilde openen. Dit heeft zij niet gedaan. Ongeveer vijf minuten later belde een man aan bij haar voordeur, die vertelde dat er zand in de leiding was gekomen. Toen aangeefster om legitimatie vroeg, wees de man op het logo van zijn donkerblauwe fleecejas. Aangeefster [slachtoffer 23] herkende de man als man NN1 en liet hem, volledig overrompeld, toch binnen. Even later zag aangeefster [slachtoffer 23] dat er een vrouw en man NN2 (‘ [bijnaam] ’) achter haar huiskamerdeur stonden. Man NN2 (‘ [bijnaam] ’) droeg nog steeds zijn zwarte mutsje. Aangeefster riep hierop naar man NN1 dat zij hem herkende van de Rabobank, waarna alle drie personen haar woning verlieten. Er is niets weggenomen uit haar woning. Aangeefster [slachtoffer 23] omschrijft de personen kortgezegd als volgt. Man NN1 als een blanke man, Oostbloktype, van veertig tot vijftig jaar oud, 1.80-1.85 meter lang, met een stevig/fors postuur die een donkerblauw fleecejack met hemelsblauw bedrijfslogo droeg. Man NN2 (‘ [bijnaam] ’) was volgens aangeefster een blanke man, van circa vijfentwintig jaar oud, 1.70-1.75 meter lang, met een smalle neus en hij droeg een zwart mutsje en een zwart jack.
Een buurman van aangeefster [slachtoffer 23] , [getuige] , verklaart op genoemde dag in de middag, een Audi met kenteken [kenteken 2] voor zijn woning te hebben gezien. In de auto zaten drie mannen en een vrouw. De bestuurder stapte uit de auto en had een donkerblauwe jas aan die hij even uittrok en vervolgens binnenstebuiten draaide, waardoor er ineens een bedrijfslogo zichtbaar werd. Hij liep nabij perceel 38 de hoek om. Circa één minuut later verlieten een man en een vrouw de auto. De vierde persoon (derde man) bleef bij de auto. De getuige omschrijft hen als Roemeense types.
Blijkens zendmastgegevens bevond voornoemde telefoon, met IMEI-nummer [IMEI nummer 5] (aangetroffen in de Audi), zich rond het tijdstip van het pinnen door aangeefster [slachtoffer 23] in de buurt van de Rabobank, alwaar zij pinde, en rond het tijdstip van de babbeltruc in de nabijheid van de woning van aangeefster [slachtoffer 23] .
Blijkens de ARS-kentekenregistraties bevond voornoemde Audi zich op 10 oktober 2017 rond het tijdstip van het voorval binnen een af te leggen afstand van het woonadres van aangeefster [slachtoffer 23] .
Gelet op het korte tijdsbestek tussen het plegen van de feiten die zijn ondergebracht bij zaak 2.11 en zaak 2.13, de nabije locaties (eerst 2.13 Nijmegen, daarna 2.11 Arnhem), de aanwezigheid van voornoemde Audi, waarin kort nadat het feit van zaak 2.11 werd gepleegd, [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn aangetroffen, de in de Audi aangetroffen telefoon waarmee aangeefster [slachtoffer 23] kort vóór het feit is gebeld, de in de Audi aangetroffen kleding en de signalementen die passen bij [verdachte] (man NN1) en [medeverdachte 2] (man NN2, ‘ [bijnaam] ’), kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders, dan dat het in zaak 2.13 om dezelfde dadergroep gaat als in zaak 2.11. Zoals eerder is overwogen, gaat de rechtbank behoedzaam om met gegeven signalementen door aangeefsters. Niettemin komt ook in dit geval relevante bewijswaarde toe aan de in deze zaak gegeven signalementen. Daarvoor geldt dat het gegeven signalement van de persoon die aanbelde en zich met een smoes toegang tot de woning verschafte (de ‘babbelaar’), overeenkomsten vertoont met het signalement van de persoon die dat in zaak 2.11 deed. Verder is van belang dat de omschreven kleding gelijkenis vertoont met de kleding die is aangetroffen in de Audi waar [verdachte] en [medeverdachte 2] in zaten, waarbij wederom de jas met het bedrijfslogo opvallend is en onderscheidende waarde heeft. De signalementen passen ook bij de verklaring van de buurman, die onder andere ook de jas met het bedrijfslogo noemt. Ten slotte geldt dat aangeefster, blijkens haar aangifte, kennelijk argwanend was en daarmee geacht kan worden ook meer oplettend te zijn geweest dan een nietsvermoedend slachtoffer.
Nu ook in zaak 2.13 sprake is van een babbeltruc, waarbij [verdachte] bij een oudere dame de woning binnengaat met de smoes dat er zand in de leidingen zit, en aangeefster [slachtoffer 23] de aanwezigheid van twee andere personen, onder wie [medeverdachte 2] , in haar woning bemerkt, gaat de rechtbank er van uit dat het ook in dit geval de bedoeling van de dadergroep is geweest om op deze wijze geld, goederen en/of bankpassen buit te maken.
Gelet op het voorgaande, tezamen en in onderling verband bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] feit 2, voor zover het daarin gaat om zaak 2.13, heeft begaan.
Zaak 2.14 [adres 12]
Blijkens de aangifte in zaak 2.14 zijn een man en een vrouw de woning van aangeefster [slachtoffer 9] , wonende aan de [adres 12] , binnengekomen met het verzoek een briefje te mogen schrijven voor de bovenbuurvrouw, die afwezig zou zijn. De rechtbank constateert dat deze babbeltruc niet eveneens in een van de andere zaken is gebruikt. Aangeefster [slachtoffer 9] heeft in haar aangifte een algemeen signalement van deze personen gegeven, die [verdachte] en [medeverdachte 1] niet uitsluiten, maar die niet zó specifiek zijn dat het niet anders kan zijn dan dat het deze personen betreft. Aangeefster [slachtoffer 9] is vervolgens gebeld met een telefoontoestel dat bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] aan het Ericapad te Enschede is aangetroffen. Vaststaat dat in die woning meerdere (volwassen) personen woonachtig zijn. Het is daarom niet uitgesloten dat anderen dan [verdachte] of [medeverdachte 1] over die telefoon hebben beschikt. In dit verband is ook van belang dat zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij sinds 1,5 jaar voor het voorval gescheiden leven, waarbij [verdachte] slechts sporadisch bij haar over de vloer komt. Andere sporen die zouden kunnen wijzen op betrokkenheid van [verdachte] of [medeverdachte 1] , zoals bijvoorbeeld herkenningen of DNA-bewijs, ontbreken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, feit 1 en feit 5 aangaande zaak 2.14 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat zij [verdachte] op dit punt zal vrijspreken.
Uit het dossier volgt dat de feiten die zijn tenlastegelegd als zaken 2.15 en 2.16 hebben plaatsgevonden in dezelfde plaats (Amsterdam), waarbij op enige moment in beide zaken is gebruikgemaakt van hetzelfde telefoonnummer ( [nummer 5] ). Net als de officier van justitie, zal de rechtbank deze feiten daarom gezamenlijk behandelen.
Op 29 september 2017 heeft mevrouw [slachtoffer 11] , geboren in 1934, aangifte gedaan. Zij heeft verklaard dat er op 28 september 2017 om 14:45 uur bij haar werd aangebeld via de intercom van de centrale toegangsdeur. Aangeefster [slachtoffer 11] meende twee mannen te zien staan. Ze hoorde één man zeggen dat er zand in de leidingen zat en dat hij langskwam om de leidingen schoon te maken. Even later stond diezelfde man bij haar voordeur, heeft ze hem in haar woning binnengelaten en is ze met hem naar de badkamer gegaan. De man deed de badkamerdeur dicht, in verband met de luchtstroming. Aangeefster [slachtoffer 11] en de man zijn ongeveer tien à vijftien minuten in de badkamer geweest. Toen de man weg was, ontdekte aangeefster [slachtoffer 11] dat iemand de kluis uit een kamer tegenover de badkamer had weggenomen. De kluis is ongeveer een meter hoog en een meter breed. In de kluis lagen onder meer gouden sierraden, postzegelboeken, contant geld en een testament. Het signalement van de man was als volgt: een getinte man van veertig tot vijfenveertig jaar met lang/groot postuur en zwart kort haar die een zwarte broek, een wit
T-shirt en een zonnebril droeg.
Sporenonderzoek wees uit dat vanaf de voordeur van aangeefster [slachtoffer 11] tot de deur van de galerij twee lijnen op de grond liepen met een breedte van ongeveer een meter.In de toegangshal van het appartementencomplex aan de [adres 13] , waarin de woning van aangeefster [slachtoffer 11] is gelegen, hangen camera’s. Op de beelden van deze camera’s is te zien dat op 28 september 2017 rond 14:44 uur twee mannen, (man NN1 en man NN2) en een vrouw (vrouw NN3) de flat binnengaan. Man NN1 heeft een licht getinte huidskleur, donker haar dat aan de zijkanten is kortgeschoren en hij draagt een wit shirt met lange mouwen, een zwarte lange broek, donkere schoenen en een zonnebril met gekleurde glazen. Rond 15:01 uur komt man NN1 de hal in lopen en duwt een zilvergrijs, vierkant metalen voorwerp voor zich uit. Samen met man NN2 rolt hij het voorwerp richting de deur. Het lijkt een zwaar voorwerp te zijn omdat NN1 en NN2 moeite hebben om het voorwerp over de drempel te tillen.
Verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] hebben de bewegende camerabeelden bekeken en verbalisant [verbalisant 8] heeft foto’s van de camerabeelden bekeken. Allen hebben - gelet op de door hen gegeven omschrijving - man NN1 herkend als [verdachte] .Nu de herkenningen voldoen aan de eisen die de rechtbank daaraan stelt, zoals hierboven omschreven, zal de rechtbank deze herkenningen voor het bewijs gebruiken.
Blijkens de ARS-kentekenregistraties bevond eerdergenoemde Audi met kenteken
[kenteken 2] zich op 28 september 2017 om 15:05 uur op ongeveer 500 meter van het woonadres van aangeefster [slachtoffer 11] .
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] feit 1, voor zover het daarin gaat om zaak 2.16, heeft begaan.
Zaak 2.15 ( [adres 14] )
Blijkens de aangifte van [slachtoffer 10] in zaak 2.15 is door middel van een babbeltruc (waarbij werd gezegd dat er mogelijk zand in waterleiding zat) op 16 september 2017 rond 15:00 uur een pinpas weggenomen. Aangeefster [slachtoffer 10] is dezelfde dag rond 16:00 uur gebeld met telefoonnummer [nummer 5] door een man die vertelde dat hij van de politie was, dat ze iemand hadden aangehouden bij wie haar pinpas was aangetroffen en dat ze haar pincode nodig hadden om verder te kunnen met de zaak. Blijkens de historische verkeersgegevens van genoemd telefoonnummer heeft dit nummer op 16 september 2017 gedurende twee seconden ook contact gelegd met de huistelefoon van aangeefster [slachtoffer 11] in zaak 2.16. De babbeltruc (op 28 september 2017) in zaak 2.16 heeft echter twaalf dagen na het telefonisch contact plaatsgevonden, zodat niet zonder meer gesteld kan worden dat het telefonisch contact in zaak 2.16 met de babbeltruc te maken heeft gehad. Tot slot acht de rechtbank de in zaak 2.15 door aangeefster [slachtoffer 10] genoemde signalementen en de babbeltruc (zand in leidingen) zonder bijkomende bewijsmiddelen, onvoldoende specifiek en onderscheidend om te kunnen concluderen dat het niet anders kan dan dat [verdachte] de man is geweest waarover aangeefster heeft verklaard.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, feit 1 en feit 5, voor zover het daarin gaat om zaak 2.15, niet wettig en overtuigend bewezen, zodat zij [verdachte] op dit punt zal vrijspreken.
Uit het dossier volgt dat de feiten die zijn tenlastegelegd als zaken 2.17 en 2.18 hebben plaatsgevonden op dezelfde datum (2 september 2017), in dezelfde plaats (Amsterdam) en met gebruikmaking van hetzelfde telefoonnummer ( [nummer 6] ). Net als de officier van justitie, zal de rechtbank deze feiten daarom als één cluster aanmerken en behandelen. De rechtbank zal de twee zaken eerst afzonderlijk bespreken en vervolgens tot een conclusie komen.
Blijkens de aangifte van [slachtoffer 12] (geboren in 1920) heeft zij op 2 september 2017 rond 19:30 uur een man in haar woning binnengelaten omdat er volgens de man gruis in haar waterleiding zat. Later die dag is aangeefster [slachtoffer 12] gebeld door iemand die zei van de bank te zijn met de mededeling dat er geld was opgenomen. Aangeefster [slachtoffer 12] bemerkte toen dat haar bankpas niet meer in haar tas zat. Er is in totaal 1.950 euro gepind van de bankrekening van aangeefster [slachtoffer 12] . Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van aangeefster [slachtoffer 12] blijkt dat zij op genoemde dag rond tussen 20:00 en 20:30 uur twee keer is gebeld door de gebruiker van het telefoonnummer [nummer 6] . Dit telefoonnummer straalde op genoemde dag rond 20:24 uur een zendmast aan in de nabije omgeving van de woning van aangeefster [slachtoffer 12] . Er zijn geen beelden van de pintransacties.
Blijkens de aangifte van A. [slachtoffer 24] (geboren in 1934) werd zij op 2 september 2017 rond 18:45 uur gebeld met voornoemd telefoonnummer [nummer 6] door een man die zei dat hij van de gemeente was, dat er zand in de waterleiding zat en dat hij een monteur langs haar woning zou sturen. Op hetzelfde moment zag aangeefster [slachtoffer 24] een andere man voor haar deur staan. Toen zij vertelde dat ze geen tijd had omdat haar dochter er zo aankwam en dat ze de buurman ging bellen, zag ze dat de man wegrende. Aangeefster heeft met haar deurspion een foto gemaakt van de man die voor haar deur stond. De rechtbank constateert dat de persoon voor de deur een postuur heeft dat lijkt op het postuur van [verdachte] . Op stills van camerabeelden van een buurman van aangeefster [slachtoffer 24] is een groenkleurig voertuig zichtbaar, sterk gelijkend op een Mazda 626, model rond 1998, waarin vier personen zaten.
Blijkens het voorgaande zijn op dezelfde dag (2 september 2017), in dezelfde plaats (Amsterdam), met gebruikmaking van hetzelfde telefoonnummer ( [nummer 6] ) en een vergelijkbare babbeltruc (zand in leidingen) twee of meer personen een woning binnengegaan waarbij spullen zijn weggenomen dan wel is daartoe een poging gedaan. Echter in geen van de gevallen zijn er camerabeelden beschikbaar op basis waarvan [verdachte] is herkend. Verder kan het gebruikte telefoonnummer [nummer 6] niet met [verdachte] in verband worden gebracht. Ook het groenkleurige voertuig gelijkend op Mazda 626, model rond 1998 dat rond de babbeltruc bij de woning van aangeefster [slachtoffer 24] is gesignaleerd, kan - bij gebrek aan kentekengegevens - niet aan [verdachte] worden gelinkt. Tot slot acht de rechtbank de door aangeefsters genoemde signalementen en de babbeltruc (zand in leidingen) zonder bijkomende bewijsmiddelen, onvoldoende specifiek en onderscheidend om te kunnen concluderen dat het niet anders kan dan dat [verdachte] de man is geweest waarover aangeefsters verklaren.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, feit 1 en feit 3, voor zover het daarin gaat om zaak 2.17 en feit 2, voor zover het daarin gaat om zaak 2.18, niet wettig en overtuigend bewezen, zodat zij [verdachte] op deze punten zal vrijspreken.
Met de officier van justitie acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] feit 1, voor zover het daarin gaat om zaak 2.19, heeft begaan, zodat zij hem daarvan vrijspreekt.
Blijkens de aangifte van [slachtoffer 14] (geboren in 1937) zijn er op 4 oktober 2017 rond 10:00 uur twee mannen in haar woning aan de [adres 18] geweest in verband met zand in de waterleiding. Nadat deze mannen waren vertrokken, merkte aangeefster [slachtoffer 14] dat haar gouden horloge en een flesje parfum uit haar woning misten. Aangeefster [slachtoffer 14] heeft vervolgens boodschappen gedaan, waarbij zij met haar pinpas heeft betaald. Blijkens haar bankafschrift was dit om 16:48 uur. Toen zij thuiskwam, bemerkte zij dat haar pinpas weg was. Op dezelfde dag om 17:11 uur is gepoogd te pinnen met de bankpas. Verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] stellen [verdachte] te herkennen van de pinbeelden die hiervan zijn gemaakt.
Nu de pinpas door aangeefster [slachtoffer 14] nog is gebruikt nadat de mannen al geruime tijd uit haar woning waren, kan in het onderhavige geval niet worden geconcludeerd dat de persoon die op de pinbeelden rond 17:11 uur is te zien, ook één van de personen is geweest die in de ochtend in de woning van aangeefster [slachtoffer 14] is geweest. Hoewel het door aangeefster [slachtoffer 14] gegeven signalement van één van de mannen in haar woning [verdachte] geenszins uitsluit, acht de rechtbank het gegeven signalement, ook in combinatie met de babbeltruc (zand in leidingen), onvoldoende specifiek en onderscheidend om te kunnen concluderen dat het niet anders kan dan dat [verdachte] één van de mannen is geweest waarover aangeefster heeft verklaard. Verder zijn er in onderhavige dossier geen camerabeelden beschikbaar op basis waarvan [verdachte] is herkend als persoon die in de woning is geweest. Tot slot constateert de rechtbank dat [verdachte] - blijkens de tenlastelegging - niet een poging tot het pinnen met de pinpas van aangeefster [slachtoffer 14] wordt verweten, maar louter het in vereniging wegnemen van een gouden horloge en een flesje parfum uit de woning van aangeefster [slachtoffer 14] .
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, feit 1, voor zover het daarin gaat om zaak 2.20, niet wettig en overtuigend bewezen, zodat zij [verdachte] op dit punt zal vrijspreken.
Op 19 september 2017 heeft [betrokkene] namens zijn moeder, [slachtoffer 15] , geboren in 1924, aangifte gedaan van het volgende. Zijn moeder vertelde hem dat er 9 september 2017 een aantal mannen in haar woning aan het [adres 19] waren geweest voor haar badkamer. Zij kon de volgende dag een aantal spullen, waaronder haar bankpasje, niet meer vinden. [betrokkene] heeft met zijn moeder in haar woning gezocht naar het pasje en gekeken of er andere spullen misten. Naast het bankpasje misten ook haar gouden sierraden en een op 7 september 2017 door zijn moeder opgenomen contant geldbedrag van vijfhonderd euro. Het is volgens [betrokkene] niet aannemelijk dat zijn moeder het geldbedrag geheel heeft uitgegeven in twee dagen, omdat ze het normaal gesproken voor haar boodschappen gebruikt. [betrokkene] heeft hierop de ING-bank gebeld, die hem vertelde dat er op 9 september 2017 om 15:49 uur 1.000 euro is opgenomen bij de ING aan het Osdorpplein en om 15:50 uur 250 euro bij de ABN AMRO aan het Osdorpplein.Zijn moeder heeft briefjes met daarop haar pincode in haar woning liggen, onder meer ook bij haar sieraden.
In het wooncomplex waarin de woning aan het [adres 19] is gelegen, hangen camera’s. Het tijdstip dat staat vermeld op de beelden van die camera’s loopt volgens de beheerder van het wooncomplex anderhalf uur achter op de werkelijke tijd. Op de beelden is te zien dat op 9 september 2017 rond 14:02 uur (werkelijke tijd ongeveer 15:30 uur) twee mannen (man NN1 en man NN2) en een vrouw (vrouw NN3) via de hoofdingang het wooncomplex betreden. Rond 14:16 uur (werkelijke tijd ongeveer 15:45 uur) lopen de drie personen weer naar buiten. Op de pinbeelden betreffende de pintransactie die heeft plaatsgevonden aan het Osdorpplein in Amsterdam, is te zien dat man NN1 de pet van man NN2 draagt.
Van de voornoemde pintransacties op 9 september 2017 (om 15:49 uur 1.000 euro bij de ING-bank en om 15:50 uur 250 euro bij de naastgelegen ABN AMRO-bank) zijn camerabeelden vastgelegd.
Verbalisant [verbalisant 8] heeft foto’s van de camerabeelden van de toegangshal van de flat aan het Ruimzicht in Amsterdam bekeken. Verbalisant [verbalisant 11] heeft de bewegende camerabeelden bekeken van de pintransacties bij de ING en de ABN AMRO en van de toegangshal van de flat aan het Ruimzicht in Amsterdam. Verbalisant [verbalisant 1] heeft foto’s van de camerabeelden van de pintransacties bij de ING en de ABN AMRO bekeken. Allen hebben - gelet op de door hen gegeven omschrijving - man NN1 in de toegangshal, zijnde de pinner bij beide pintransacties, herkend als [verdachte] .Nu de herkenningen voldoen aan de eisen die de rechtbank daaraan stelt, zoals hierboven omschreven, zal de rechtbank deze herkenningen voor het bewijs gebruiken.
Gelet op het voorgaande, tezamen en in onderling verband bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] feit 1 en feit 3, voor zover het daarin gaat om zaak 2.21, heeft begaan.
Zaken 2.22, 2.23 en 2.24
Uit het dossier volgt dat de feiten die zijn tenlastegelegd als zaken 2.22, 2.23 en 2.24 hebben plaatsgevonden op dezelfde datum (9 oktober 2017) en in dezelfde plaats (Breda), met gebruikmaking van hetzelfde telefoonnummer ( [nummer 7] ). Net als de officier van justitie, zal de rechtbank deze feiten daarom als één cluster aanmerken en behandelen. De rechtbank zal de zaken eerst afzonderlijk bespreken en vervolgens tot een conclusie komen.
Op 16 oktober 2017 heeft [slachtoffer 16] , geboren in 1942, aangifte gedaan van het volgende. Op 9 oktober 2017 tussen 13:00 en 13:30 uur werd er aangebeld bij deur van de hoofdingang van het wooncomplex waarin haar woning is gelegen. Er stonden twee mannen voor de deur. De mannen vertelden dat er zand in het water zat. Man 2 was rond de 1.80 meter lang, had een normaal postuur, donkerbruin haar en een getinte huidskleur en droeg een zwart petje, een blauw nylon jack met een logo, een donkere spijkerbroek en zwart/witte sportschoenen. Aangeefster [slachtoffer 16] heeft de mannen binnengelaten in haar woning en is met hen naar de badkamer gegaan. Toen de mannen weg waren, ontdekte aangeefster [slachtoffer 16] dat haar bankpasje niet meer in haar portemonnee zat. Zij heeft toen haar bankpas onmiddellijk laten blokkeren, zodat er geen geld van haar rekening afgehaald kon worden. De ING-bank liet weten dat er na 13:00 uur nog geen geld van haar bankrekening was gehaald. Tussen 15:00 en 15:30 uur werd aangeefster [slachtoffer 16] op haar huistelefoon gebeld door een man die zei dat hij van de ING was, dat haar pasje was geblokkeerd en doorgeknipt en dat hij alleen de pincode nog nodig had om een nieuwe pas aan aangeefster [slachtoffer 16] te kunnen sturen. Zij heeft hierop haar pincode gegeven.
Onderzoek naar de historische verkeergegevens van het huistelefoonnummer van aangeefster [slachtoffer 16] wees uit dat zij op 9 oktober 2017 om 14:51 uur en om 17:26 uur is gebeld door de gebruiker van het telefoonnummer [nummer 7] .Aangezien dit het enige nummer is dat zij niet kent en dat naar de huistelefoon van aangeefster [slachtoffer 16] heeft gebeld op genoemde dag, moet dit het nummer van de persoon zijn die haar heeft gebeld op voornoemde wijze.
Analyse van de historische verkeersgegevens van telefoonnummer [nummer 7] , dat in zaak 2.22 (en in zaak 2.24) is gebruikt, wijst uit dat dit telefoonnummer op dezelfde dag (9 september 2017) om 17:52 uur ook naar het huistelefoonnummer van aangeefster [slachtoffer 17] heeft gebeld.
Op 9 oktober 2017 heeft [slachtoffer 17] , geboren in 1947, aangifte gedaan van het navolgende. Op 9 oktober 2017 omstreeks 18:00 uur kreeg zij een telefoontje van een man die zei dat hij van de gemeente was, dat er zand in het water zou zitten en dat zijn collega er nu aankwam om dit te controleren. Een paar minuten later ging de bel en stond er een man voor de deur die zei dat hij naar de badkamer ging om te controleren op zand. Aangeefster [slachtoffer 17] heeft ongeveer zes à zeven minuten met de man in de badkamer gestaan. De man was ongeveer 1.85 meter lang, had een normaal postuur, was in het zwart gekleed, was licht getint en ongeveer veertig jaar oud en had kort zwart krullend haar. Ze hoorde de man zeggen dat hij naar het ziekenhuis was geweest en dat hij een sneetje in zijn linker neusflank had. Aangeefster [slachtoffer 17] zag dat hij op zijn linker neusflank een korst had zitten. Toen de man weg was, ontdekte aangeefster [slachtoffer 17] dat een zwarte linnentas, haar creditcard, haar bankpas en een kluis met daarin onder meer een geldbedrag van 750 euro, haar paspoort en het paspoort van haar overleden man waren weggenomen.
Een dag later, op 10 oktober 2017, is [verdachte] aangehouden. Op de SKDS-foto, die toen van hem is gemaakt, is een korstje op zijn neus aan de linkerzijde zichtbaar.
In het wooncomplex waarin de woning aan de [adres 21] is gelegen, hangen camera’s. Op de beelden is te zien dat op 9 oktober 2017 rond 16:58 uur twee mannen (man NN1 en man NN2) en een vrouw (vrouw NN3) via de hoofdingang het wooncomplex betreden. Rond 17:06 uur lopen man NN2 en vrouw NN3 en om 17:07 uur loopt man NN1 weer naar buiten.
Verbalisanten Van de [verbalisant 9] en [verbalisant 1] hebben foto’s van de camerabeelden van de toegangshal bekeken. Beiden hebben - gelet op de door hen gegeven omschrijving - man NN1 in de toegangshal, zijnde de man met de zwarte pet, herkend als [verdachte] .Nu de herkenningen voldoen aan de eisen die de rechtbank daaraan stelt, zoals hierboven omschreven, zal de rechtbank deze herkenningen voor het bewijs gebruiken.
Analyse van de historische verkeersgegevens van telefoonnummer [nummer 7] , dat in de zaken 2.22 en 2.23 is gebruikt, wijst uit dat dit telefoonnummer op dezelfde dag (9 september 2017) tussen 16:41 uur en 17:12 uur acht keer naar het huistelefoonnummer van aangeefster [slachtoffer 18] heeft gebeld.
Op 11 oktober 2017 heeft [slachtoffer 18] , geboren in 1926, aangifte gedaan van het volgende. Op 9 oktober 2017 rond 10:30 uur werd zij gebeld door een onbekende man, die zich uitgaf als iemand van een waterleidingbedrijf. Hij vertelde dat er mogelijk zand in de leidingen zat en dat hij dit wilde controleren. Ongeveer tien minuten later werd er aangebeld door een man. De man was ongeveer 1.80 meter lang, had donker kort haar, een breed postuur en hij droeg donkerblauwe werkkleding en grijze werkschoenen. Ze liet de man binnen en ging met hem naar de badkamer alwaar ze aan de praat werd gehouden. De volgende dag constateerde aangeefster [slachtoffer 18] dat haar ABN AMRO-pinpas weg was. Ze heeft direct haar bank gebeld om haar pas te blokkeren. Ze hoorde toen van de medewerker dat er op 9 oktober 2017 om 17:18 uur 830 euro was gepind van haar rekening.
Van de voornoemde pintransactie op 9 oktober 2017 om 17:18 uur zijn camerabeelden vastgelegd.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben foto’s van de camerabeelden van voornoemde pintransactie bekeken. Beiden hebben de pinner herkend als [verdachte] .Nu de herkenningen voldoen aan de eisen die de rechtbank daaraan stelt, zoals hierboven omschreven, zal de rechtbank deze herkenningen voor het bewijs gebruiken. Het NFI heeft op basis van de stills van de camerabeelden gezichtsvergelijkend onderzoek verricht. Daarbij hebben drie deskundigen het gezicht van de persoon die op deze stills te zien is vergeleken met twee referentiefoto’s van de verdachte [verdachte] . De drie onderzoekers zijn met betrekking tot de beelden in zaak 2.24 tot de conclusie gekomen dat de bevindingen van het onderzoek
waarschijnlijkerzijn als de persoon op de stills dezelfde is als de verdachte [verdachte] dan wanneer het iemand anders dan de verdachte [verdachte] is.
Conclusie
De zaken 2.22, 2.23 en 2.24 hebben allemaal plaatsgevonden op dezelfde dag (9 oktober 2017), in dezelfde plaats (Breda), met gebruikmaking van hetzelfde telefoonnummer
( [nummer 7] ) en dezelfde smoes (zand in leidingen). In zaak 2.23 is [verdachte] herkend op de beelden van de toegangshal. Tevens was op de foto van de aanhouding van [verdachte] , een dag na het voorval, een korstje op de linkerzijde van zijn neus zichtbaar. Dit is een specifiek en onderscheidend kenmerk dat aangeefster [slachtoffer 17] in zaak 2.23 noemt van de persoon die in haar woning is geweest. Onder meer vanwege dat genoemde kenmerk kent de rechtbank relevante waarde toe aan het gegeven signalement. [verdachte] heeft geen verweer heeft gevoerd in zaak 2.23. In zaak 2.24 is [verdachte] herkend op de pinbeelden als de pinner. Verder past het signalement dat aangeefster [slachtoffer 16] geeft in zaak 2.22 geeft van de persoon met wie zij in de badkamer stond, bij [verdachte] . Daarbij valt op dat in de zaken 2.11 en 2.13, van nog geen week eerder, [verdachte] eveneens een jas met logo droeg. De rechtbank acht dat een specifiek en onderscheidend kenmerk van de kleding van de dader.
Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] feit 1 en feit 4, voor zover het daarin gaat om zaak 2.22, feit 1, voor zover het daarin gaat om zaak 2.23 en feit 1 en feit 3, voor zover het daarin gaat om zaak 2.24, heeft begaan.
Met de officier van justitie acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] feit 1 en feit 4, voor zover het daarin gaat om zaak 2.25, heeft begaan, zodat zij hem daarvan vrijspreekt.
Met de officier van justitie acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] feit 2, voor zover het daarin gaat om zaak 2.28, heeft begaan, zodat zij hem daarvan vrijspreekt.
Met de officier van justitie acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] feit 1, voor zover het daarin gaat om zaak 2.30 heeft begaan, zodat zij hem daarvan vrijspreekt.
Ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten
De rechtbank acht de tenlastegelegde strafverzwaringsgrond van artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht in alle onder feit 1 bewezenverklaarde feiten bewezen, nu [verdachte] meest recent op 4 mei 2016 door de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam (onherroepelijk) is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor diefstal door twee of meer verenigde personen.