ECLI:NL:RBDHA:2018:14564

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
C/09/561241 KG ZA 18-1053
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot overplaatsing naar een Justitiële Jeugdinrichting door een gedetineerde jongvolwassene

In deze zaak vordert een 23-jarige gedetineerde, aangeduid als [eiser], om overgeplaatst te worden naar een Justitiële Jeugdinrichting (JJI). De eiser voldoet aan de ISD-criteria, maar de officier van justitie heeft aangegeven geen voornemen te hebben om adolescentenstrafrecht toe te passen. De rechtbank heeft eerder een bevel tot plaatsing in een JJI gegeven, maar dit blijkt op een kennelijke misslag te berusten. De vordering van eiser wordt afgewezen.

De procedure begon met de dagvaarding en de conclusie van antwoord, gevolgd door een mondelinge behandeling op 24 oktober 2018. De rechter-commissaris had eerder de bewaring van eiser bevolen, en er zijn verschillende rapporten en adviezen van de reclassering overgelegd. De reclassering adviseerde plaatsing in een JJI, maar de officier van justitie heeft dit advies niet opgevolgd, wat leidde tot de vordering van eiser.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de officier van justitie niet onrechtmatig handelt door eiser niet in een JJI te plaatsen, omdat er geen vordering tot toepassing van het adolescentenstrafrecht is gedaan. De rechter concludeert dat de eerdere beslissing om eiser in een JJI te plaatsen niet strookt met de wettelijke bepalingen en dat de vordering van eiser om overgeplaatst te worden niet kan worden toegewezen. Eiser wordt veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/561241 / KG ZA 18-1053
Vonnis in kort geding van 25 oktober 2018
in de zaak van
[eiser]te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. M. Ketting te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden(Ministerie van Justitie en Veiligheid) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M. Beekes te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de door de Staat bij brief van 19 oktober 2018 overgelegde producties;
- de door de Staat bij brief van 22 oktober 2018 overgelegde aanvullende productie;
- de op 24 oktober 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Op 25 oktober 2018 is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking, die is vastgesteld op 2 november 2018.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Op 12 augustus 2018 is [eiser] , geboren op [datum] 1995, aangehouden in verband met verdenking van mishandeling. [eiser] is in verzekering gesteld en vervolgens heeft de officier van justitie de bewaring gevorderd.
2.2.
Op 15 augustus 2018 heeft de rechter-commissaris, na [eiser] te hebben gehoord, de bewaring van [eiser] bevolen.
2.3.
Tijdens het verhoor van 15 augustus 2018 is onder meer het reclasseringsrapport van diezelfde datum aan de orde geweest. In dat rapport is het navolgende advies gegeven:
“Geadviseerd wordt om onderhavige zaak op ISD-zitting te plaatsen.
Bij voortzetten van de voorlopige hechtenis wordt geadviseerd om betrokkene in een JJI te plaatsen gezien zijn leeftijd, zijn mogelijk verstandelijke beperking, mogelijk negatieve beïnvloeding van medegedetineerden en om verder afglijden te voorkomen. Wij vinden het van belang dat hij in een pedagogisch klimaat kan verblijven.”
2.4.
Bij e-mailbericht van 22 augustus 2018 heeft [A] (reclasseringswerker) aan een medewerker van Parket Amsterdam bericht dat [eiser] aan de harde en mogelijk aan de zachte ISD-criteria voldoet. Geadviseerd wordt om de zaak van [eiser] op een ISD-zitting te plaatsen.
2.5.
Bij bevel van 27 augustus 2018 heeft de rechtbank Amsterdam de gevangenhouding van [eiser] bevolen. Daarbij heeft de rechtbank Amsterdam de voorlopige hechtenis met ingang van 28 augustus 2018 geschorst onder een aantal in dit bevel genoemde voorwaarden.
2.6.
Bij beschikking van 24 september 2018 heeft de rechtbank Amsterdam de schorsing opgeheven, omdat [eiser] zich niet aan de hiervoor bedoelde voorwaarden had gehouden. De rechtbank heeft daarbij bevolen dat de voorlopige hechtenis zal worden ondergaan in een justitiële jeugdinrichting (hierna: JJI).
2.7.
[eiser] is sinds 24 september 2018 gedetineerd in penitentiaire inrichting (PI) [PI] .
2.8.
[eiser] heeft de officier van justitie bij e-mailbericht van 25 september 2018 verzocht hem met spoed naar een JJI over te brengen.
2.9.
Bij e-mailbericht van 26 september 2018 heeft de officier van justitie hierop bericht dat er geen voornemens zijn om adolescentenstrafrecht (ASR) toe te passen en dat [eiser] om die reden niet in een JJI geplaatst zal worden.
2.10.
Bij e-mailbericht van 18 oktober 2018 heeft [A] , voor zover relevant, het navolgende aan het Parket Amsterdam bericht:
“Zoals ik al eerder op 10 oktober jl. mondeling met Officier van Justitie [Officier van Justitie] heb kortgesloten het volgende:
Wij hebben per abuis JJI geadviseerd.
Bij nader inzien had het advies moeten zijn een plaatsing in een PI vanwege het feit dat betrokkene pedagogisch niet positief beïnvloedbaar gebleken is en er een ISD-indicatie is. Deze argumenten onderbouwen een plaatsing in een PI.”
2.11.
De inhoudelijke behandeling van de strafzaak staat gepland op 13 november 2018. Dit betreft een pro forma zitting, in verband met de nog op te maken ISD-rapportage.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te gelasten of te bevelen om hem over te plaatsen naar een JJI, op straffe van een dwangsom.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan.
De Staat handelt onrechtmatig jegens [eiser] door hem niet in een JJI te plaatsen. De reclassering heeft plaatsing in een JJI geadviseerd en de rechter heeft dit advies gevolgd. Het is niet aan de officier van justitie tegen dit advies en de wens van de rechter in te gaan door een jongvolwassene in een penitentiaire inrichting te plaatsen gedurende de voorlopige hechtenis. Het Openbaar Ministerie treedt hiermee buiten haar bevoegdheid, nu het aan de rechter is om te bepalen of een verdachte in aanmerking komt voor plaatsing in een JJI. De Staat houdt daarmee geen dan wel onvoldoende rekening met de belangen van [eiser] en het belang dat hij in een pedagogisch klimaat kan verblijven. [eiser] blijft aldus verstoken van de juiste zorg en loopt risico dat aanzienlijke schade wordt aangericht ten aanzien van zijn ontwikkeling, terwijl door de reclassering en de rechtbank is beoogd dit risico te voorkomen.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – tot kennisneming van de vordering gegeven.
4.2.
In deze procedure moet worden beoordeeld of de Staat onrechtmatig jegens [eiser] handelt door hem niet over te plaatsen naar een JJI. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan geen sprake. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.3.
In artikel 8 sub a van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (BJJ) is bepaald dat jeugdinrichtingen zijn bestemd voor personen ten aanzien van wie een bevel tot voorlopige hechtenis is gegeven, voor zover zij ten tijde van het begaan van het strafbare feit waarvan zij worden verdacht de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt en tevens voor personen die de leeftijd van 23 jaar nog niet hebben bereikt én de officier van justitie voornemens is te vorderen dat het ASR (artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) wordt toegepast. Op grond van artikel 8 BJJ kan een jongvolwassene dus alleen in een JJI worden geplaatst als de officier van justitie kenbaar heeft gemaakt toepassing van het ASR te vorderen. Voormelde penitentiaire regelgeving sluit ook aan op de bestaande strafvorderlijke regelgeving van artikel 63 lid 5 Strafvordering (Sv) en artikel 493 Sv. Artikel 493 lid 3 Sv bepaalt dat voor het ondergaan van voorlopige hechtenis bij verdachten van 18 tot 23 jaar elke daartoe geschikte plaats kan worden aangewezen. Artikel 63 lid 5 Sv bepaalt dat de officier van justitie bij verdachten in deze leeftijdscategorie kan aangeven of hij van plan is toepassing van artikel 77c Sv te vorderen. In dat geval kan de voorlopige hechtenis ten uitvoer worden gelegd in een JJI. .
4.4.
Gebleken is dat de officier van justitie niet het voornemen had of heeft om te vorderen dat ten aanzien van [eiser] het ASR wordt toegepast. Uit de door partijen in het geding gebrachte stukken volgt dat al vanaf 15 augustus 2018 is gesproken over het feit dat [eiser] voldoet aan de ISD-criteria. Uit de in 2.3 genoemde reclasseringsrapportage en het onder 2.4 bedoelde e-mailbericht van 22 augustus 2018 volgt dat de reclassering van mening is dat [eiser] hieraan voldoet. Uit het proces-verbaal van onderzoek in raadkamer van 24 september 2018 volgt voorts dat de officier van justitie heeft verklaard dat [eiser] ISD-waardig is. Gelet hierop mocht de officier van justitie er vanuit gaan dat het de rechtbank duidelijk was dat hij niet zou vorderen het ASR toe te passen. Dit leidt er toe dat er met betrekking tot het op 24 augustus 2018 door de rechtbank gegeven bevel sprake lijkt te zijn van een verrassingsbeslissing die niet strookt met het wettelijk stelsel en de door de Staat aangehaalde kamerstukken (Kamerstukken II 2012/2013, 33 498, nr. 3, pagina’s 49 en 44). Daarin is immers bepaald dat de officier van justitie bij de inbewaringstelling van jongvolwassenen kan stilstaan bij de vraag of hij voornemens is te vorderen dat volgens artikel 77c Sr recht zal worden gedaan, in welk geval de officier van justitie de rechter-commissaris kan vragen om de voorlopige hechtenis in een JJI ten uitvoer te leggen. Ook uit hetgeen is opgenomen op pagina 44 van deze kamerstukken volgt dat destijds is voorgesteld de mogelijkheid voor het ondergaan van vrijheidsbeneming in een JJI uit te breiden naar jongvolwassenen tot 23 jaar, in gevallen waarin de officier van justitie aanstuurt op de toepassing van jeugdstrafrecht. Die situatie doet zich hier echter niet voor.
4.5.
Het beroep van [eiser] op het reclasseringsrapport van 15 augustus 2018, waarin de reclassering adviseerde hem in een JJI te plaatsen, maakt dat niet anders. Bovendien moet er, gelet op de inhoud van het onder 2.9 genoemde e-mailbericht, vanuit worden gegaan dat dit advies op een vergissing berust, te meer nu er volgens de reclassering een ISD-indicatie is en dit zich, als gezegd, niet verhoudt met plaatsing in een JJI.
4.6.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het door de rechter op 24 september 2018 gegeven bevel om [eiser] in een JJI te plaatsen op een kennelijke misslag berust. Dit brengt met zich dat de officier van justitie naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gebonden is aan dit bevel en dat het alleszins begrijpelijk is dat [eiser] is teruggeplaatst en in een penitentiaire inrichting in plaats van een JJI.
4.7.
Van onrechtmatig handelen door de Staat is dus geen sprake. De vordering van [eiser] komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
4.8.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.434,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 618,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2018.
hf