ECLI:NL:RBDHA:2018:14559

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
C/09/562862 / KG RK 18-1572
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 10 december 2018 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. O.M. Harms, de behandelend rechter in een bestuursrechtelijke procedure. Het verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek ingediend op 2 november 2018, naar aanleiding van een afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leiden. Verzoeker was van mening dat hij onvoldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunten uiteen te zetten en dat er eerst een tussenbeslissing moest worden genomen voordat de mondelinge behandeling kon plaatsvinden.

De wrakingskamer heeft overwogen dat de gronden voor het wrakingsverzoek niet voldoende concreet waren. Verzoeker heeft geen specifieke bezwaren geuit tegen de onpartijdigheid van de rechter en heeft niet aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zouden maken. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot wraking, omdat het verzoek niet voldoet aan de wettelijke eisen.

De beslissing van de wrakingskamer houdt in dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2018/73
zaak- /rekestnummer: C/09/562862 / KG RK 18-1572
Beslissing van 10 december 2018
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. O.M. Harms,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
College van Burgemeester en Wethouders Gemeente Leiden.

1.De procedure

Bij brief van 2 november 2018, volgend op zijn brief van 1 november 2018, heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend.
Bij brief van 6 november 2018 heeft de rechtbank verzoeker geïnformeerd over een rechterswisseling en is verzoeker verzocht de wrakingskamer te informeren tegen welke rechter het verzoek zich richt.
Bij brief van 15 november 2018 heeft verzoeker bevestigd dat het wrakingsverzoek zich richt tegen de thans behandelend rechter, mr. O.M. Harms.
Bij brief van 22 november 2018 heeft de rechter een reactie gegeven op het wrakingsverzoek, ingekomen op 22 november 2018.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 26 november 2018 zijn verschenen: verzoeker en de rechter.
Bij de rechtbank is op 29 november 2018 een brief van verzoeker ingekomen, gedateerd 27 november 2018.
Voor zover verzoeker in zijn brief van 27 november 2018 beoogt de wrakingskamer te wraken, overweegt de wrakingskamer als volgt. Aan het verzoek tot wraking van de wrakingskamer liggen dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag als aan het oorspronkelijk verzoek tegen de met de behandeling van de zaak belaste rechter. Om die reden zal de wrakingskamer het verzoek afwijzen, zonder daartoe het dossier over te dragen aan een andere wrakingskamer en zonder behandeling ter zitting (artikel 9.1, onder g, van het wrakingsprotocol van de rechtbank Den Haag).

2.Het wrakingsverzoek van 2 november 2018

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer SGR AWB 18-3224 PW G 1B tussen verzoeker en het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leiden. De aanvraag van verzoeker om bijzondere bijstand voor verhuizing, inrichting en rechtsbijstand is afgewezen. Het bezwaar tegen dit besluit is ongegrond verklaard en verzoeker is tegen die beslissing in beroep gekomen bij de bestuursrechter.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Hij is het niet eens met de gang van zaken in de hoofdzaak en heeft uitstel verzocht van de mondelinge behandeling. Hij is onvoldoende in de gelegenheid gesteld om zijn standpunten uiteen te zetten en is van mening dat er eerst een tussenbeslissing dient te worden gegeven, alvorens de rechter kan overgaan tot een mondelinge behandeling. Hij heeft een wrakingsverzoek ingediend omdat hij het niet eens is met de afwijzing van het uitstelverzoek en de algehele gang van zaken in de procedure, waarop alleen een rechter invloed kan hebben gehad.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. De rechter stelt zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen, omdat er - behoudens een door de piketrechter genomen beslissing tot afwijzing van het verzoek om uitstel - nog geen verdere beslissingen zijn genomen en de rechter inhoudelijk nog niet bij de zaak betrokken is geweest. Verzoeker heeft voorts niet onderbouwd waarom de rechterlijke onpartijdigheid in het geding zou kunnen zijn.

3.De beoordeling

3.1.
De wrakingskamer overweegt als volgt. Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
De wet vereist dat het verzoek de wrakingsgronden vermeldt die verband houden met de onder 4.1 genoemde feiten en omstandigheden. In het wrakingsverzoek en zijn mondelinge toelichting daarop, uit verzoeker zijn ongenoegen over de gang van zaken in de hoofdprocedure. Daarbij gaat het hem er met name om, zo begrijpt de wrakingskamer, dat hij onvoldoende in de gelegenheid wordt gesteld om zich goed voor te bereiden op de behandeling van de zaak zonder welke hij geen vat meer heeft op de gang van zaken. Dat het hem bij dit alles geenszins gaat om het vervangen van de rechter, wordt door hemzelf geconstateerd (brief van 2 november 2018 waarin hij stelt ‘niet (…) dat de rechter vervangen zou moeten worden’, hetgeen hij andermaal ter zitting ten overstaan van de wrakingskamer heeft bevestigd.
3.3.
De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker aldus geen concrete bezwaren heeft geuit tegen de behandelend rechter en daarmee voldoet het verzoek niet aan de in wet gestelde eis. Om die reden kan verzoeker niet worden ontvangen in zijn verzoek.
3.4.
Derhalve wordt als volgt beslist.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• belanghebbende in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. J. van Steen, M.J. Alt-van Endt en T.A. de Hek in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. Willems en in openbaar uitgesproken op
10 december 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.