ECLI:NL:RBDHA:2018:14475

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
C/09/561391 / KG ZA 18/1067
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontruiming van de Gezinslocatie Katwijk door het COA

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) en een gedaagde, afkomstig uit Irak. De vordering van het COA was gericht op de ontruiming van de bij gedaagde in gebruik zijnde ruimte in de Gezinslocatie Katwijk. Het COA had aan gedaagde medegedeeld dat de opvang zou eindigen indien hij een aanbod van een gemeente voor passende woonruimte zou weigeren. Gedaagde had echter een woning geweigerd, omdat hij deze niet passend achtte in verband met medische klachten. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering tot ontruiming niet kon worden toegewezen, omdat er nog een procedure bij de bestuursrechter loopt over de vraag of gedaagde de woning terecht heeft geweigerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat het COA niet met voldoende zekerheid kon stellen dat de bestuursrechter de woningweigering onterecht zou verklaren. De voorzieningenrechter weigerde daarom de gevraagde voorziening tot ontruiming en veroordeelde het COA in de kosten van het geding.

De zaak illustreert de complexiteit van de rechtspositie van asielzoekers en de verantwoordelijkheden van het COA. De voorzieningenrechter benadrukte dat de ontruiming een ingrijpende maatregel is en dat het COA niet kon vooruitlopen op de uitkomst van de bestuursrechtelijke procedure. Dit vonnis onderstreept het belang van rechtsbescherming voor gedaagden in vergelijkbare situaties.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/561391 / KG ZA 18/1067
Vonnis in kort geding van 6 december 2018
in de zaak van
Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA)te Den Haag,
zowel handelend voor zichzelf als namens de Staat der Nederlanden,
eiser,
advocaat mr. W.H.J. Semeijn te Zwolle,
tegen:
[gedaagde]te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. Berkel te Katwijk.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘het COA’/‘de Staat’ en ‘ [gedaagde] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door [gedaagde] overgelegde producties;
- de op 22 november 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door het COA een nadere productie is overgelegd en door [gedaagde] pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[gedaagde] is afkomstig uit Irak en verblijft sinds 2008 in Nederland.
2.2.
Aan [gedaagde] is met ingang van 3 oktober 2017 een verblijfsvergunning regulier verleend, op grond van schrijnende omstandigheden. [gedaagde] verbleef op dat moment (met zijn toenmalige echtgenote en hun kinderen) in de Gezinslocatie van het COA te Katwijk.
2.3.
Bij brief van 27 oktober 2017 heeft het COA het (toenmalige) gezin van [gedaagde] geïnformeerd dat de opvang in de Gezinslocatie zou beëindigen als zij een aanbod van een gemeente voor passende huisvesting zouden weigeren. Ook op 27 oktober 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [gedaagde] en een medewerker van het COA, waarbij [gedaagde] is geïnformeerd over het voornemen van het COA om huisvesting te zoeken voor [gedaagde] en de mogelijke consequenties van een weigering om daaraan mee te werken.
2.4.
Op 31 januari 2018 heeft de toenmalige echtgenote van [gedaagde] kenbaar gemaakt te willen scheiden. Vanaf dat moment heeft [gedaagde] los van zijn toenmalig echtgenote en hun kinderen opvang in de Gezinslocatie verstrekt gekregen. De huisvestingsprocedure is vanaf dat moment ook afzonderlijk voortgezet (voor [gedaagde] alleen en voor de toenmalig echtgenote en hun kinderen gezamenlijk).
2.5.
[gedaagde] heeft op 27 maart 2018 een woning toegewezen gekregen aan de [adres 1] in Leiden (hierna: de woning). Dit betreft een niet-gelijkvloerse woning. [gedaagde] heeft geweigerd de woning te accepteren.
2.6.
Op 28 maart 2018 heeft een zogenaamd eerste woningweigeringsgesprek tussen [gedaagde] en twee medewerkers van het COA plaatsgevonden. [gedaagde] heeft tijdens dat gesprek laten weten dat hij van mening is dat de woning niet passend is, in verband met medische klachten.
2.7.
Het COA heeft een Sociaal Medisch Advies aangevraagd. In het rapport van 25 april 2018 van dit advies staat, voor zover nu relevant, het volgende vermeld:
“(…)
Afweging
Belanghebbende is bekend met verschillende lichamelijke aandoeningen en bijpassende klachten, (…). Teveel lopen en traplopen gaat moeizaam met zijn aandoening aan de knieën en beperkte inspanningstolerantie t.g.v. de hart- en vaataandoening. Er is daarom een advies voor een traptredenbeperking van max. 16 treden.
Advies
Op basis van de onderzoeksbevindingen wordt het volgende geadviseerd:
- Negatief: een gelijkvloerse woning
- Positief: een traptredenbeperking van max. 16 treden.
Motivering: zie afweging.
Geldigheid
Blijvend
(…)”
2.8.
In een e-mailbericht van de heer [X] , verbonden aan het COA aan (onder andere) de heer [Y] , verbonden aan VluchtenlingenWerk Leiden van 25 april 2018 staat, voor zover nu relevant, het volgende vermeld:
“(…)
Ik heb net het SMA Rapportage per email ontvangen en verzend ik het hiermee als bijlage.
(…)
Naar aanleiding van het advies wil ik graag van je weten over het aantal traptreden die de betrokkene moet betreden binnen of buiten de woning
(…)”
In reactie hierop bericht de heer [Y] op 25 april 2018 dat er zeventien traptreden nodig zijn om de woning op de eerste verdieping te bereiken en veertien traptreden om vanuit de woonkamer de slaapkamer/douche te bereiken. Vervolgens bericht de heer [Y] op 26 april 2018 nog als volgt:
“(…)
CORRECTIE:
Er zijn 16 traptredennodig om op 1e verdieping te komen , de 17e is al de 1e verdieping ( dus geen traptrede )
(…)”
2.9.
Op 9 mei 2018 heeft een tweede woningweigeringsgesprek met [gedaagde] plaatsgevonden, waarbij het COA heeft medegedeeld dat hij van mening is dat de woningweigering onterecht is. [gedaagde] heeft de woning vervolgens niet alsnog geaccepteerd.
2.10.
Bij brief van 9 mei 2018 heeft het COA als volgt aan [gedaagde] bericht:
“(…)
Besluit
Het COA verklaart uw woningweigering onterecht.
Juridisch kader
(…)
Op grond van de Rva 2005 bemiddelt het COA vergunninghouders naar passende woonruimte. De gezinslocatie is een buitenwettelijke opvang waar de Rva 2005 niet van toepassing is. De bemiddeling naar woonruimte heeft derhalve onverplicht plaatsgevonden. Het COA volgt in dit soort gevallen wel de praktijk die heerst bij de bemiddeling krachtens de Rva 2005. Het einde van de opvang volgt dan ook naar ratio van artikel 7 lid 1 sub a Rva 2005, dus indien naar het oordeel van het COA passende huisvesting is gerealiseerd.
Motivering van de beschikking
(…)
Vanwege de gestelde medische klachten is er op 25 april 2018 een Sociaal Medisch Advies uitgebracht (SMA). Uit het SMA blijkt dat een gelijkvloerse woning niet noodzakelijk is. Op basis van het SMA wordt er een traptredenbeperking geadviseerd van maximaal 16 traptreden. De aangeboden woning voldoet aan eht SMA.
(…)
Nu deze woning is aan te merken als passende woonruimte voor u zullen de verstrekkingen per heden worden beëindigd.
(…) Indien u weigert het centrum te verlaten, handelt u daarmee jegens de Staatssecretaris onrechtmatig. In dat geval zal het COA zich namens de Staatsecretaris tot de civiele rechter wenden teneinde u te laten ontruimen. (…)
Rechtsmiddelen
Tegen deze beschikking kan beroep worden ingesteld bij de voorzitter van de Vreemdelingenkamer van de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage. (…)
(…)”
2.11.
[gedaagde] heeft op 25 mei 2018 beroep ingesteld tegen het besluit van het COA om de woningweigering onterecht te verklaren. Het beroep is op 13 november 2018 ter zitting van deze rechtbank behandeld. De behandeld bestuursrechter heeft aangekondigd binnen zes weken (uiterlijk op 24 december 2018) uitspraak te zullen doen.

3.Het geschil

3.1.
Het COA vordert, zakelijk weergegeven:
 [gedaagde] te veroordelen om de Gezinslocatie Katwijk, dan wel ieder andere opvanglocatie, binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en ontruimd te houden, met al het zijne, met machtiging om dit vonnis ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm als [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet;
 [gedaagde] op straffe van een dwangsom te veroordelen om alle zaken die aan de Staat of het COA toebehoren en zich onder hem of de bij hem in gebruik zijnde ruimte(n) bevinden, waaronder begrepen de sleutels van de betreffende ruimte(n) af te geven aan het COA;
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.2.
Daartoe voert het COA – samengevat – het volgende aan. De Gezinslocatie waar [gedaagde] verblijft vindt zijn oorsprong in een uitspraak van de Hoge Raad van 12 oktober 2012 (ECLI:NL:HR:BX9968). In die uitspraak is geoordeeld dat de Staat moet voorzien in de opvang van uitgeprocedeerde minderjarigen als hun ook in Nederland verblijvende ouders niet meewerken aan uitzetting. De gezinslocaties vallen onder verantwoordelijkheid van de Staat, waarbij het feitelijk beheer wordt uitgevoerd door het COA. [gedaagde] komt door het verlenen van de verblijfsvergunning niet meer in aanmerking voor opvang en voorzieningen. [gedaagde] valt niet onder een van de categorieën in artikel 3, derde lid van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva) en kan niet uit hoofde van die regeling aanspraak maken op het verstrekken van voorzieningen. Ook aan andere wet- of regelgeving kan [gedaagde] geen rechten ontlenen op het verstrekken van voorzieningen. Sinds 3 oktober 2017 verblijft [gedaagde] daarom zonder recht of titel in de gezinslocatie.
3.3.
Naar analogie van de werkwijze bij vergunninghouders die aanspraken kunnen ontlenen aan de Rva 2005 heeft het COA onverplicht geprobeerd te bemiddelen bij het vinden van passende woonruimte voor [gedaagde] . [gedaagde] is er daarbij op gewezen dat de opvang en de verstrekkingen worden beëindigd als een aanbod van een gemeente voor passende woonruimte zou worden geweigerd. [gedaagde] heeft de aangeboden woning ten onrechte geweigerd. [gedaagde] is vervolgens gesommeerd de bij hem in gebruik zijnde ruimte te verlaten, maar heeft aan die sommatie geen gevolg gegeven. Hij handelt daarmee onrechtmatig. Het COA heeft spoedeisend belang bij zijn vordering en kan een bodemprocedure niet afwachten. Gelet op de druk op de opvang, de financiële belangen van de Staat en het politiek maatschappelijk krachtenveld waarin het COA en de Staat opereren, bestaat er geen ruimte om een vergunninghouder – die zonder recht op titel in de opvang verblijft – gedurende de gehele duur van een bodemprocedure in de opvang te laten. Daar komt bij dat het COA en de Staat de afgelopen jaren veel ontruimingsprocedures in kort geding hebben gevoerd. Het voeren van een groot aantal bodemprocedures is simpelweg geen reëel alternatie, aldus nog steeds het COA.
3.4.
[gedaagde] voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1.
Vooropgesteld wordt dat de gevorderde ontruiming slechts gerechtvaardigd is als er zich aan de zijde van het COA omstandigheden voordoen die zodanig zijn dat in redelijkheid niet van hem gevergd kan worden dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Een toewijzende ontruiming in een kort geding is immers een ingrijpende maatregel en zal in de praktijk een definitief karakter hebben. Daarom moet in dit kort geding onderzocht worden of de door het COA aangevoerde gronden voor ontruiming in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopen daarop gerechtvaardigd is. De vordering van het COA doorstaat deze toets niet. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
4.2.
Het COA heeft betoogd dat het recht van [gedaagde] op opvang per 3 oktober 2017 is beëindigd en dat [gedaagde] – omdat het Rva op hem niet van toepassing is – sinds die datum zonder recht of titel in de gezinslocatie verblijft. Wat er daar ook van zij, vanaf het moment dat aan [gedaagde] een verblijfvergunning is verleend heeft het COA ten opzichte van hem gehandeld alsof het Rva wel op hem van toepassing is en is aan hem ook telkens medegedeeld dat zijn recht op opvang eindigt wanneer naar het oordeel van het COA passende huisvesting is gerealiseerd. Dit staat ook uitdrukkelijk in het besluit van 9 mei 2018 vermeld. Gelet op deze feitelijke handelswijze van het COA en het vertrouwen dat [gedaagde] daaraan heeft kunnen ontlenen, wordt geen gevolg verbonden aan de stelling van het COA dat [gedaagde] zonder recht of titel in de gezinslocatie verblijft.
4.3.
Anders dan het COA in de dagvaarding tot uitgangspunt neemt, heeft de beschikking van 9 mei 2018, waarin de woningweigering onterecht is verklaard, geen formele rechtskracht. Gebleken is immers dat [gedaagde] tegen dat besluit beroep heeft ingesteld. De vraag of het besluit van het COA om de woningweigering onterecht te verklaren, en dus of het COA terecht heeft kunnen oordelen dat passende huisvesting is gerealiseerd, ligt daarmee – in een bodemprocedure – ter beoordeling voor aan de bestuursrechter. Als de bestuursrechter oordeelt van dat van een onterechte woningweigering geen sprake is en er dus nog geen passende huisvesting is gerealiseerd, betekent dat naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter – gezien de uitlatingen van het COA jegens [gedaagde] – dat beëindiging van de opvang niet aan de orde is.
4.4.
Het COA heeft terecht gesteld dat als [gedaagde] in de bestuursrechtelijke procedure niet in het gelijk wordt gesteld, het COA nog steeds een civielrechtelijke ontruimingstitel nodig heeft om tot ontruiming van [gedaagde] over te gaan. De voorzieningenrechter ziet echter – anders dan het COA beoogt – geen aanleiding om deze titel reeds nu, vooruitlopend op de uitkomst van de bestuursrechtelijke procedure, te verschaffen. Hiervoor is redengevend dat op dit moment niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid te voorzien is dat het COA in de bestuursrechtelijke procedure in het gelijk zal worden gesteld. [gedaagde] heeft de woning geweigerd omdat deze volgens hem niet voldoet aan de traptredenbeperking zoals geadviseerd in het Sociaal Medisch Advies. Dat de bestuursrechter de woningweigering op die grond onterecht zal verklaren is niet met zodanige mate van waarschijnlijkheid te voorzien dat er aanleiding is daarvan in dit kort geding al uit te gaan. Het Sociaal Medisch Advies gaat immers uit van een traptredebeperking van zestien treden, terwijl de woning intern één trap heeft en [gedaagde] ook nog een trap moet betreden om de woning te bereiken. Weliswaar overschrijdt de trap in de woning de traptredebeperking niet, maar dat en waarom de bestuursrechter uitsluitend die trap bij de beoordeling zal betrekking is gesteld noch gebleken. Dit komt de voorzieningenrechter op voorhand niet zonder meer aannemelijk voor, omdat niet valt in te zien waarom de traptredenbeperking geen betrekking zou hebben op de trap die moet worden gebruikt om de woning te bereiken. Indien de bestuursrechter beide trappen bij de beoordeling betrekt, overtreft het totaal aantal traptreden om de woning te kunnen gebruiken elk geval de zestien treden. Ook als het totaal aantal treden van de twee trappen niet bij elkaar opgeteld wordt, is op voorhand niet te voorspellen hoe de bestuursrechter over de trap om de woning te bereiken zal oordelen. Weliswaar staat in het e-mailbericht van de heer [Y] van 26 april 2018 dat de trap maar zestien treden heeft, maar uit dat e-mailbericht blijkt voorts dat zeventien traptredenbewegingen moeten worden gemaakt om de woning te bereiken.
4.5.
Slotsom van het vorenstaande is dat niet met zodanige mate van waarschijnlijkheid te voorzien is dat de bestuursrechter de woningweigering ondanks de traptredetredebeperking uit het SMA onterecht zal vinden, dat de voorzieningenrechter het verantwoord acht daarop bij het treffen van een ordemaatregel met betrekking tot de ontruiming vooruit te lopen. Het COA heeft niet gesteld dat zijn besluit om de woningweigering onterecht te verklaren bij de bestuursrechter op andere gronden stand zal houden. Gelet op dit alles zal de voorzieningenrechter de gevraagde ordemaatregel ten aanzien van de ontruiming weigeren.
4.6.
Het COA zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
weigert de gevraagde voorziening
5.2.
veroordeelt het COA in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.059,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 79,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2018.
idt