ECLI:NL:RBDHA:2018:14438

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
NL18.23002
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag van kwetsbare asielzoeker

Op 30 november 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening van een asielzoeker, aangeduid als verzoeker, met V-nummer [V-nummer]. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was de verweerder in deze zaak. Het verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 28 november 2018 door de staatssecretaris was afgewezen als kennelijk ongegrond. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij volledig blind is en geen opvang meer heeft. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het verzoeker niet voldoende had onderbouwd waarom zijn situatie een uitzondering zou rechtvaardigen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de aanvraag van verzoeker een tweede opvolgende asielaanvraag betreft, die eerder als ongegrond was afgewezen. De rechter wees erop dat de rechtsmiddelenclausule in het bestreden besluit vermeldt dat het indienen van een beroepschrift niet leidt tot opschorting van de rechtsgevolgen van het besluit. De voorzieningenrechter concludeerde dat het belang van verzoeker niet zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris bij handhaving van het besluit. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.23002

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter

van 30 november 2018 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker], verzoeker, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. Y. Tamer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 28 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond.

Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoeker stelt dat de opvangvoorzieningen door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers aan hem beëindigd zijn. Verzoeker is volledig blind en is een kwetsbare asielzoeker. Op dit moment heeft verzoeker geen enkele opvang. Daarom heeft verzoeker de voorzieningenrechter op 30 november 2018 verzocht om met spoed een voorlopige voorziening te treffen.
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de aanvraag van verzoeker een tweede opvolgende asielaanvraag betreft die bij het bestreden besluit is afgewezen als kennelijk ongegrond. De eerder door verzoeker ingediende asielaanvragen zijn bij besluiten van respectievelijk 3 januari 2017 en 17 oktober 2017 afgewezen als ongegrond en als kennelijk ongegrond.
4. In de rechtsmiddelenclausule in het bestreden besluit staat vermeld dat het indienen van een beroepschrift door verzoeker niet het gevolg heeft dat de rechtsgevolgen van dit besluit worden opgeschort. De behandeling van het beroepschrift mag verzoeker dan ook niet in Nederland afwachten.
5. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding te twijfelen de juistheid van de rechtsmiddelenclausule in het bestreden besluit. Overeenkomstig artikel 41, eerste lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn 2013/32/EU is verweerder in het geval van een opvolgende asielaanvraag waarbij een eerdere opvolgende aanvraag als (kennelijk) ongegrond is afgewezen niet verplicht om de rechtsgevolgen van het besluit op te schorten en opvang aan verzoeker te verlenen gedurende de behandeling van het door hem ingediende beroepschrift.
6. Verzoeker heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aangevoerd waarom het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden toegewezen. Nu het een tweede opvolgend asielverzoek betreft, is het aan verzoeker om zijn verzoek gedegen te onderbouwen. De enkele stelling dat hij een kwetsbaar persoon is omdat hij volledig blind is, acht de voorzieningenrechter onvoldoende. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter niet in dat het belang van verzoeker om het beroep in Nederland af te wachten met behoud van opvang zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij onverkorte handhaving van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier, op 30 november 2018.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal,
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.