ECLI:NL:RBDHA:2018:14437

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
NL18.19596
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Armeense eiseres en overdracht aan Duitsland onder Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 november 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Armeense eiseres. De eiseres had op 2 juli 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 22 november 2018 heeft de eiseres aangevoerd dat zij medische problemen heeft en afhankelijk is van de zorg van haar in Nederland verblijvende dochter. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk afhankelijk is van haar dochter en dat de zorg van haar dochter noodzakelijk is voor haar medische behandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische voorzieningen in Duitsland vergelijkbaar zijn met die in Nederland en dat de eiseres niet heeft onderbouwd dat zij in Duitsland geen adequate medische hulp zal ontvangen.

De rechtbank heeft ook de subsidiaire beroepsgrond van de eiseres beoordeeld, waarin zij stelde dat verweerder had moeten toetsen of zij in aanmerking kwam voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet ambtshalve hoefde te toetsen aan artikel 64 in Dublinzaken en dat de eiseres zelf een aanvraag hiervoor kan indienen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.19596

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.H. van Akenborgh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.19597, plaatsgevonden op 22 november 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1955 en de Armeense nationaliteit te hebben. Zij heeft op 2 juli 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 niet in behandeling genomen. In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen, indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met een overdracht aan Duitsland en voert hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aan. Eiseres is op leeftijd, heeft medische problemen en is afhankelijk van haar rechtmatig in Nederland verblijvende dochter. Gelet hierop had verweerder haar asielaanvraag inhoudelijk moeten behandelen op grond van artikel 16, eerste lid, dan wel artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder had tevens subsidiair moeten toetsen aan artikel 64 van de Vw 2000.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De vraag die in beroep voorligt, is of verweerder de asielaanvraag van eiseres inhoudelijk had moeten behandelen op grond van artikel 16, eerste lid, dan wel artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
5.2.
Eiseres stelt dat zij afhankelijk is van haar in Nederland wonende dochter. Ter onderbouwing daarvan heeft zij bij haar zienswijze een door haarzelf en haar dochter ondertekende verklaring van 13 september 2018 overgelegd. In deze verklaring staat dat eiseres in grote mate afhankelijk is van haar dochter vanwege haar medische klachten en het verlies van haar echtgenoot alsmede dat de dochter van eiseres bereid is haar moeder op te nemen in haar woning. Eiseres stelt verder dat de band tussen een moeder en dochter anders is dan de band tussen een moeder en zoon en dat haar dochter beter voor haar kan zorgen dan haar in Duitsland verblijvende zoon.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiseres afhankelijk is van haar in Nederland verblijvende dochter. Zo heeft eiseres onvoldoende onderbouwd dat zij afhankelijk is van de zorg van haar dochter. Niet is gebleken dat noch hoe de dochter van eiseres haar moeder bij diens medische behandeling heeft bijgestaan. Verder blijkt niet dat de zorg van haar dochter noodzakelijk is voor het welslagen van de medische behandeling van eiseres. De rechtbank heeft er begrip voor dat het fijn of wenselijk is voor eiseres om bij haar dochter in Nederland te verblijven, maar dit is onvoldoende om aan het vereiste van afhankelijkheid in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening te voldoen. Hoewel uit de door eiseres in beroep overgelegde medische stukken blijkt dat eiseres regelmatig afspraken heeft in het ziekenhuis, blijkt hieruit niet dat de dochter van eiseres bij deze ziekenhuisbezoeken betrokken is. Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder gehouden was de asielaanvraag van eiseres inhoudelijk te behandelen op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de door eiseres aangevoerde medische omstandigheden geen reden heeft hoeven zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. Zo blijkt uit de door eiseres overgelegde stukken niet dat Nederland het meest aangewezen land is om eiseres te behandelen. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de medische voorzieningen in de verantwoordelijke lidstaat vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan zogeheten Dublinclaimanten. Het is aan eiseres om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in haar geval niet opgaat. Eiseres is hierin niet geslaagd, nu zij niet met stukken heeft onderbouwd dat zij in Duitsland geen dan wel onvoldoende medische hulp zal krijgen. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het
standpunt gesteld dat eiseres geen bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd
die maken dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt.
5.5.
Voor zover eiseres betoogt dat haar verzoek om internationale bescherming in Duitsland reeds is afgewezen en zij na overdracht aan Duitsland dreigt te worden uitgezet naar Armenië, overweegt de rechtbank dat Duitsland middels het claimakkoord van 15 augustus 2018 heeft gegarandeerd om het (herhaalde) verzoek om internationale bescherming van eiseres in behandeling te nemen. Daarom is niet op voorhand sprake van (indirect) refoulement bij overdracht van eiseres aan Duitsland.
5.6.
Wat betreft de subsidiaire beroepsgrond dat verweerder had moeten beoordelen of eiseres in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000, overweegt de rechtbank dat verweerder overeenkomstig artikel 6.1e, eerste lid, in samenhang met het tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 in Dublinzaken niet ambtshalve hoeft door te toetsen aan artikel 64 van de Vw 2000. Indien eiseres van mening is dat zij in aanmerking komt voor uitstel van vertrek, kan zij een hiertoe strekkende aanvraag indienen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.