ECLI:NL:RBDHA:2018:14427

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
NL18.20586
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidscriteria onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder optrad. De eiser, een Moldavische nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening. Eiser had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen, en hij was op 17 december 2017 met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie naar zijn land van herkomst teruggekeerd.

Tijdens de zitting op 22 november 2018 heeft eiser zijn bezwaren tegen het bestreden besluit toegelicht. Hij stelde dat hij geen vertrouwen had in de Duitse autoriteiten vanwege slechte behandeling van asielzoekers en dat hij vreesde voor zijn medische situatie bij terugkeer naar Duitsland. De rechtbank overwoog dat Duitsland zich houdt aan internationale verplichtingen en dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat zijn situatie anders was. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris geen reden had om de aanvraag in behandeling te nemen en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. J.L.E. Bakels, in aanwezigheid van griffier mr. J.C. de Grauw.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.20586

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL18.20587 & NL18.20582 & NL18.20583 & NL18.20584 & NL18.20585, plaatsgevonden
op 22 november 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2001 en heeft de Moldavische nationaliteit. Hij is samen met zijn grootmoeder, moeder en zus naar Nederland gekomen en heeft op
11 september 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
Eiser heeft eerder, op 22 augustus 2017, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 25 oktober 2017 is deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen ingediende beroep is bij uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 23 november 2017 ongegrond verklaard. Eiser is vervolgens op 17 december 2017 met de hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie naar zijn land van herkomst teruggekeerd.
2. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 niet in behandeling genomen. In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen, indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen eiser in dit verband heeft aangevoerd, wordt in het navolgende ingegaan.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Eiser stelt dat hij door de slechte behandeling van asielzoekers in Duitsland en de omstandigheid dat zij door de autoriteiten aldaar aan hun lot worden overgelaten, er geen vertrouwen in heeft dat de Duitse autoriteiten een door hem in te dienen klacht fatsoenlijk zullen afwikkelen.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat Duitsland is aangesloten bij het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. In beginsel mag verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, van uitgaan dat de autoriteiten van Duitsland zich houden aan hun internationale verplichtingen. In het geval er zich problemen voordoen in Duitsland, dient eiser zich te wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) Duitse autoriteiten dan wel geëigende instanties. Uit de door eiser afgelegde verklaringen blijkt dat hij geen klacht heeft ingediend. Niet is echter gebleken dat de Duitse autoriteiten hem bij voorbaat niet kunnen dan wel willen helpen. De stelling dat hij geen vertrouwen heeft in de Duitse autoriteiten is hiertoe zonder nadere onderbouwing onvoldoende.
6. Eiser voert aan dat hij enige tijd geleden in elkaar is geslagen en hierdoor gezondheidsproblemen heeft ervaren. Zo is er bij hem een hersenschudding en een liesbreuk geconstateerd. Voor de liesbreuk is medische behandeling noodzakelijk. In Duitsland heeft hij geen hulp gekregen. Eiser heeft er dan ook geen vertrouwen in dat hij bij terugkeer naar Duitsland wel medische hulp zal krijgen.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat in de verantwoordelijke lidstaat de medische voorzieningen vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan zogeheten Dublinclaimanten. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat. Eiser is hierin niet geslaagd. Zo heeft hij niet met stukken onderbouwd dat hij in Duitsland geen medische behandeling heeft gekregen of zal verkrijgen of dat Nederland het meest aangewezen land is om hem te behandelen. De enkele stelling dat hij geen vertrouwen heeft in de Duitse autoriteiten is hiertoe onvoldoende.
6.2.
Gelet op het voorgaande, heeft verweerder in de gestelde medische omstandigheden van eiser geen grond hoeven zien om de asielaanvraag ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken dan wel om een nader onderzoek in te stellen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.