ECLI:NL:RBDHA:2018:14423

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
NL18.20584
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Moldavische eiseres en haar dochter; niet in behandeling genomen op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Moldavische eiseres en haar minderjarige dochter. De eiseres had op 11 september 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 22 november 2018 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank overweegt dat Duitsland, als lidstaat van de EU, zich houdt aan internationale verplichtingen en dat het aan eiseres is om aan te tonen dat er tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Duitsland. Eiseres heeft echter niet kunnen onderbouwen dat er sprake is van dergelijke tekortkomingen. De rechtbank wijst erop dat eiseres tijdens haar asielprocedure in Duitsland bijgestaan is door een advocaat en dat zij de mogelijkheid had om hulp te vragen bij het begrijpen van documenten die zij van de Duitse autoriteiten had ontvangen.

Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat haar kinderen niet naar school mochten in Duitsland en dat zij geen vertrouwen heeft in de Duitse autoriteiten. De rechtbank oordeelt dat het aan eiseres is om hierover te klagen bij de juiste instanties en dat haar enkele stelling van gebrek aan vertrouwen onvoldoende is. Ook haar medische situatie, waarbij zij aangeeft dat zij geen hulp heeft gekregen voor een liesbreuk, wordt door de rechtbank niet als voldoende onderbouwd beschouwd om de asielaanvraag aan Nederland toe te wijzen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.20584

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

mede namens haar minderjarige dochter,
[minderjarige dochter], V-nummer [V-nummer],
(gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL18.20585 & NL18.20582 & NL18.20583 & NL18.20586 & NL18.20587, plaatsgevonden
op 22 november 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1977 en haar dochter is geboren op [geboortedatum] 2012. Beiden hebben de Moldavische nationaliteit. Eiseres is samen met haar moeder, haar dochter en haar zoon naar Nederland gekomen en heeft op 11 september 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
Eiseres heeft eerder, op 22 augustus 2017, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 25 oktober 2017 is deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen ingediende beroep is bij uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 23 november 2017 ongegrond verklaard. Eiseres is vervolgens op 17 december 2017 met de hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie naar haar land van herkomst teruggekeerd.
2. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 niet in behandeling genomen. In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen, indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen eiseres in dit verband heeft aangevoerd, wordt in het navolgende ingegaan.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Eiseres voert aan dat zij van de Duitse autoriteiten documenten heeft ontvangen waarvan zij de inhoud en de strekking niet begreep en dat zij vervolgens aan haar lot is overgelaten. Verder mochten haar kinderen van de Duitse autoriteiten niet naar school gaan. Als gevolg hiervan heeft eiseres er geen vertrouwen in dat de autoriteiten haar zullen helpen bij de eventuele indiening van een klacht.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat Duitsland is aangesloten bij het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. In beginsel mag verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, van uitgaan dat de autoriteiten van Duitsland zich houden aan hun internationale verplichtingen. Het ligt dan ook op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, zodat niet langer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank is van oordeel dat eiseres hierin niet is geslaagd. Zo heeft eiseres het bestaan van zodanige tekortkomingen niet onderbouwd noch is hiervoor steun te vinden in de door haar afgelegde verklaringen. Eiseres heeft immers verklaard dat zij gedurende haar asielprocedure in Duitsland is bijgestaan door een advocaat. Dat eiseres van de autoriteiten documenten heeft ontvangen waarvan zij de inhoud en de strekking niet heeft begrepen, maakt daarom nog niet dat Duitsland in strijd met zijn internationale verplichtingen heeft gehandeld. Eiseres had de hulp van haar advocaat kunnen inschakelen om achter de inhoud van de verstrekte documenten te komen. Dat zij dit heeft nagelaten, komt voor haar risico.
5.2.
In het geval eiseres van mening is dat haar kinderen ten onrechte niet naar school mogen gaan in Duitsland, ligt het op haar weg om hierover te klagen bij de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten dan wel geëigende instanties. Niet is gebleken dat eiseres bij de Duitse autoriteiten heeft geklaagd noch dat de autoriteiten haar bij voorbaat niet kunnen of willen helpen. De enkele stelling dat zij geen vertrouwen heeft in de Duitse autoriteiten is hiertoe onvoldoende. Nu eiseres tijdens haar asielprocedure in Duitsland is bijgestaan door een advocaat, had zij eventueel met diens hulp een klacht bij de autoriteiten kunnen indienen.
6. Eiseres voert aan dat medisch ingrijpen in haar geval noodzakelijk is vanwege de bij haar geconstateerde liesbreuk. In Duitsland heeft zij geen hulp gekregen. Eiseres heeft er dan ook geen vertrouwen in dat zij bij terugkeer naar Duitsland wel medische hulp zal krijgen.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat in de verantwoordelijke lidstaat de medische voorzieningen vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan zogeheten Dublinclaimanten. Het is aan eiseres om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in haar geval niet opgaat. Eiseres is hierin niet geslaagd. Zo heeft zij niet met stukken onderbouwd dat zij in Duitsland geen medische behandeling heeft gekregen of zal verkrijgen of dat Nederland het meest aangewezen land is om haar te behandelen. De enkele stelling dat zij geen vertrouwen heeft in de Duitse autoriteiten is hiertoe onvoldoende.
6.2.
Gelet op het voorgaande, heeft verweerder in de gestelde medische omstandigheden van eiseres geen grond hoeven zien om de asielaanvraag ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken dan wel om een nader onderzoek in te stellen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.