ECLI:NL:RBDHA:2018:14421

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
NL18.20582
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Moldavische eiseres en de verantwoordelijkheid van Duitsland onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Moldavische eiseres. De eiseres, geboren in 1956, heeft samen met haar dochter en kleinkinderen asiel aangevraagd in Nederland op 11 september 2018. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Duitsland als verantwoordelijk land is aangewezen op basis van de Dublinverordening. De eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 22 november 2018 heeft de rechtbank de argumenten van de eiseres en de verweerder gehoord. De eiseres voerde aan dat zij door de Duitse autoriteiten bang is gemaakt met uitzetting en dat zij geen vertrouwen heeft in de Duitse autoriteiten om haar klachten in te dienen. De rechtbank oordeelde dat Duitsland zich houdt aan internationale verplichtingen en dat de eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd dat haar situatie in Duitsland onveilig zou zijn. De rechtbank benadrukte dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat andere lidstaten zich aan hun verplichtingen houden.

Daarnaast voerde de eiseres aan dat zij medische problemen heeft en dat zij in Duitsland geen hulp heeft gekregen. De rechtbank stelde vast dat de eiseres niet had aangetoond dat de medische voorzieningen in Duitsland niet vergelijkbaar zijn met die in Nederland en dat zij geen concrete aanwijzingen had dat zij in Duitsland geen medische zorg zou krijgen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris geen reden had om de asielaanvraag in behandeling te nemen en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.20582

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL18.20583 & NL18.20584 & NL18.20585 & NL18.20586 & NL18.20587, plaatsgevonden
op 22 november 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1956 en heeft de Moldavische nationaliteit. Zij is samen met haar dochter en haar twee kleinkinderen naar Nederland gekomen en heeft op
11 september 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 niet in behandeling genomen. In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen, indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen eiseres in dit verband heeft aangevoerd, wordt in het navolgende ingegaan.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Eiseres voert aan dat zij door de Duitse autoriteiten bang is gemaakt met uitzetting en zich door hen niet begrepen voelt. De Duitse autoriteiten hebben haar dan ook geen veilig gevoel gegeven, waardoor zij geen vertrouwen heeft bij een eventuele indiening van klachten.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat Duitsland is aangesloten bij het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. In beginsel mag verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, van uitgaan dat de autoriteiten van Duitsland zich aan hun internationale verplichtingen houden. In het geval er zich problemen voordoen in Duitsland, dient eiseres zich te wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) Duitse autoriteiten dan wel geëigende instanties. Niet is gebleken dat eiseres bij de autoriteiten in Duitsland heeft geklaagd noch dat de autoriteiten haar bij voorbaat niet zouden kunnen of willen helpen. De enkele stelling dat zij geen vertrouwen heeft in de Duitse autoriteiten om bij hen te kunnen klagen, is hiertoe onvoldoende.
6. Eiseres voert aan dat zij onderweg ziek is geworden en problemen heeft gekregen met haar longen. Vanwege deze problemen is medisch ingrijpen noodzakelijk. Daarnaast heeft eiseres een liesbreuk. In Duitsland heeft zij geen hulp gekregen. Eiseres heeft er dan ook geen vertrouwen in dat zij bij terugkeer naar Duitsland wel medische hulp zal krijgen. In Nederland heeft ze wel vertrouwen, nu zij hier reeds medische afspraken gepland heeft staan.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat in de verantwoordelijke lidstaat de medische voorzieningen vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan zogeheten Dublinclaimanten. Het is aan eiseres om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in haar geval niet opgaat. Eiseres is hierin niet geslaagd. Zo heeft zij niet met stukken onderbouwd dat zij in Duitsland geen medische behandeling heeft gekregen of zal verkrijgen of dat Nederland het meest aangewezen land is om haar te behandelen. De enkele stelling dat zij geen vertrouwen heeft in de Duitse autoriteiten is hiertoe onvoldoende. Bovendien blijkt uit de door eiseres ingediende zienswijze dat er in Duitsland een röntgenfoto van haar longen is gemaakt. Hieruit valt af te leiden dat eiseres in ieder geval toegang tot de medische voorzieningen in Duitsland heeft gehad.
6.2.
Gelet op het voorgaande, heeft verweerder in de gestelde medische omstandigheden van eiseres geen grond hoeven zien om de asielaanvraag ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken dan wel om een nader onderzoek in te stellen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.