ECLI:NL:RBDHA:2018:14405

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
FT RK 18/927
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.W. Vogels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw zijn en onvoldoende aannemelijkheid van nakoming verplichtingen

Op 5 december 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een verzoeker een verzoekschrift had ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het verzoek werd behandeld op 7 november 2018, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door een trajectondersteuner van Stichting LIMOR. De rechtbank had de uitspraak aangehouden om de verzoeker in de gelegenheid te stellen nadere stukken over te leggen, wat op 20 november 2018 gebeurde. De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet het verzoek alleen kan worden toegewezen indien de verzoeker te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank stelde vast dat de verzoeker een aanzienlijke schuld had aan de Belastingdienst, die in totaal € 53.264,04 bedroeg, en dat hij niet had aangetoond dat hij te goeder trouw was geweest bij het ontstaan van deze schulden. Daarnaast vereiste de wet dat de verzoeker aannemelijk maakte dat hij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zou nakomen. De verzoeker had verklaard geen arbeid te verrichten en had niet voldoende bewijs van sollicitaties overgelegd. Bovendien was de verzoeker recentelijk veroordeeld tot een taakstraf, wat niet bijdroeg aan een stabiele situatie. Gezien deze omstandigheden concludeerde de rechtbank dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling moest worden afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was dat de verzoeker aan zijn verplichtingen zou voldoen. De rechtbank benadrukte dat een eventuele voortijdige beëindiging van de regeling ernstige gevolgen zou hebben voor de verzoeker, waaronder een uitsluiting van een nieuwe aanvraag voor een periode van tien jaar.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team Insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/553557 / FT RK 18/927
uitspraakdatum: 5 december 2018
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
verzoeker,
heeft op 23 mei 2018 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is op 7 november 2018 behandeld. Verzoeker is vergezeld van [X], trajectondersteuner bij Stichting LIMOR, verschenen en gehoord.
De rechtbank heeft de uitspraak aangehouden tot 5 december 2018, teneinde verzoeker in de gelegenheid te stellen nadere stukken te overleggen. De griffier heeft deze afspraak schriftelijk vastgelegd bij brief van 7 november 2018 alsook in deze brief de verzochte stukken opgesomd.
Bij brief, met een zevental bijlagen, van 20 november 2018 heeft [X] namens verzoeker de verzochte stukken overgelegd.
De uitspraak is, zoals hiervoor vermeld, bepaald op heden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet wordt het verzoek slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Deze goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechtbank rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin verzoeker een verwijt gemaakt kan worden dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers te frustreren en dergelijke.
Volgens een overgelegd overzicht van de Belastingdienst van 8 november 2018 bedraagt de totale schuld aan de Belastingdienst € 53.264,04. Het merendeel van deze schulden ziet op terug te betalen huurtoeslag over de jaren 2017 (€ 11.027,-) en 2018 (€ 2.772,-) alsook op terug te betalen zorgtoeslag over het jaar 2015 (€ 725,-). Tevens ziet een bedrag van € 2.350,- op aanslagen inkomstenbelasting over het jaar 2018. Reeds de omvang van deze schulden maakt dat vraagtekens moeten worden geplaatst bij de wijze waarop deze schulden zijn ontstaan. Het is aan verzoeker om aannemelijk te maken dat hij ten aanzien van het ontstaan van deze schulden te goeder trouw is geweest. Verzoeker heeft dit niet gedaan, althans is daarin niet geslaagd, zodat het verzoek reeds op grond hiervan dient te worden afgewezen.
Bovendien vereist artikel 288 lid 1 sub c van de Faillissementswet dat voldoende aannemelijk dient te zijn dat verzoeker de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
Verzoeker heeft ter terechtzitting verklaard geen arbeid te verrichten, maar heeft toegezegd vanaf de zitting van 20 november 2018 aantoonbaar te solliciteren, zodat hij aannemelijk kan maken dat hij gedurende de wettelijke schuldsaneringsregeling aan zijn inspanningsverplichting zal voldoen. Bij de door verzoeker overgelegde stukken van 20 november 2018 treft de rechtbank geen volledige sollicitatiebewijzen aan, terwijl in de brief van 7 november 2018 van de griffier duidelijk uiteen is gezet op welke wijze verzoeker dient te solliciteren.
Uit de overgelegde stukken en het ter terechtzitting verhandelde is voorts gebleken dat verzoeker op 1 maart 2018 is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren. Dat verzoeker zo recent voor een strafbaar feit is veroordeeld, getuigt niet van een saneringsgezinde houding of stabiele situatie. Ook volgt hieruit dat verzoeker zich gedurende deze 160 uur niet kan inspannen zo veel mogelijk baten te verwerven voor zijn schuldeisers.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat verzoeker de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling dient dan ook op voormelde gronden, ieder afzonderlijk en in samenhang gezien, te worden afgewezen.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat zo er al vanaf midden 2018 een verbetering is ingezet, laatstelijk bestaande uit een lopende aanvraag beschermingsbewind, deze nog te pril is om voldoende uit te sluiten dat de schuldsaneringsregeling voortijdig beëindigd moet worden omdat verzoeker zijn verplichtingen niet nakomt. Een desondanks toelaten is niet zonder meer in het belang van verzoeker. Bij een dergelijke voortijdige beëindiging is een nieuwe mogelijkheid voor toepassing van de schuldsaneringsregeling in beginsel voor een periode van tien jaar uitgesloten.

BESLISSING

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling van [verzoeker], voornoemd.
Gewezen door mr. H.W. Vogels, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 december 2018 in tegenwoordigheid van C.R. Cortenbach-van der Lek LL.B., griffier.
De verzoeker heeft gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag dat van deze zaak kennis moet nemen.