ECLI:NL:RBDHA:2018:14391

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
NL18.21292
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het beroep tegen overdracht aan Italië op basis van de Dublinverordening met schending van het verdedigingsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser van Pakistaanse nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser was in Nederland aangehouden en had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris om hem over te dragen aan de autoriteiten van Italië op grond van de Dublinverordening. Eiser voerde aan dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zijn zienswijze over de voorgenomen overdracht naar voren te brengen, wat volgens hem een schending van het verdedigingsbeginsel inhield.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris op 12 november 2018 het overdrachtsbesluit had genomen, zonder dat eiser of zijn gemachtigde voorafgaand aan dit besluit was gehoord. De rechtbank overwoog dat, hoewel er sprake was van een schending van het verdedigingsbeginsel, dit niet leidde tot vernietiging van het besluit, omdat eiser geen relevante inbreng had geleverd die tot een andere uitkomst had kunnen leiden. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris op goede gronden had besloten tot overdracht aan Italië, aangezien er voldoende bewijs was dat eiser eerder internationale bescherming had aangevraagd in Italië.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-. Deze uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.21292

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. R.S. Sewdajal),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder bepaalt dat eiser zal worden overgedragen aan de autoriteiten van Italië op grond van artikel 26, eerste lid, van de Dublinverordening.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.21297, plaatsgevonden op 29 november 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.G. Jagesar, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Pakistaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1992.
Eiser is op 28 augustus 2018 aangehouden in verband met het vermoeden dat eiser in Nederland strafbare feiten zou hebben gepleegd. Vervolgens is eiser in strafrechtelijke detentie geplaatst.
2. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 19 mei 2016 in Italië en op 11 maart 2017 in Duitsland om internationale bescherming heeft gevraagd.
Verweerder heeft aan de Italiaanse autoriteiten op 26 oktober 2018 gevraagd om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. Nu de autoriteiten van Italië niet tijdig op het verzoek hebben gereageerd, staat sinds 10 november 2018 de verantwoordelijkheid van Italië vast. Bij brief heeft Italië op 12 november 2018 de terugname alsnog bevestigd.
In Nederland heeft eiser geen asielaanvraag ingediend.
3. Eiser voert aan, onder verwijzing naar onder meer het Sopropé arrest van het Hof van Justitie van 18 december 2008, dat er sprake is van een schending van het verdedigingsbeginsel, nu hij noch zijn gemachtigde in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze over de voorgenomen overdracht naar voren te brengen. Daarnaast is verweerder onzorgvuldig te werk gegaan nu het niet duidelijk is in welk jaar eiser in Italië internationale bescherming heeft verzocht en wat de status van deze asielaanvraag is.
4. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder op goede gronden eiser heeft medegedeeld dat hij overgedragen wordt aan Italië in het kader van de Dublinverordening. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.1
De rechtbank ziet geen aanleiding om eiser te volgen in diens stelling dat verweerder eerst een voornemen had dienen uit te brengen alvorens het overdrachtsbesluit uit te brengen. Gelet op artikel 62b van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) en artikel 26 van de Dublinverordening is het overdrachtsbesluit slechts een kennisgeving. Hiertegen staat rechtstreeks beroep open, zoals blijkt uit artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder g, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in samenhang met artikel 62b van de Vw 2000. Hetgeen eiser heeft aangevoerd brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
4.2
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in de uitspraak van 30 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:949) heeft overwogen volgt uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie (onder andere het arrest van 18 december 2008, Sopropé, punt 49, ECLI:EU:C:2008:746) volgt dat een bestuursorgaan, alvorens jegens een bepaalde persoon een bezwarend besluit te nemen, die persoon de gelegenheid moet geven daarover opmerkingen kenbaar te maken, zodat de bevoegde autoriteiten in staat worden gesteld naar behoren rekening te houden met alle relevante elementen. Het overdrachtsbesluit is een bezwarend besluit.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat eiser niet gehoord is voordat het bestreden besluit genomen is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder in strijd met het verdedigingsbeginsel heeft gehandeld en dat aldus sprake is van strijd met artikel 4:8 en 2:1 van de Awb.
4.3
Uit de arresten van het Hof van 10 september 2013 (C-383/13, PPU, M.G. en N.R., ECLI:EU:C:2013:533) en 3 juli 2014 (Kamino International Logistics B.V. en Datema Hellmann Worldwide Logistics B.V., C-129/13 en C-130/13, ECLI:EU:C:2014:2041) volgt dat de rechter bij schending van het verdedigingsbeginsel van vernietiging van een overdrachtsbesluit kan afzien, indien het besluitvormingsproces van verweerder met betrekking tot de overdracht van de vreemdeling zonder deze schending geen andere afloop zou kunnen hebben gehad. Voor het oordeel dat het besluitvormingsproces van verweerder zonder deze schending een andere afloop zou kunnen hebben gehad, is niet vereist dat verweerder zonder deze schending zou hebben afgezien van het overdrachtsbesluit of zou hebben besloten de vreemdeling aan een andere lidstaat over te dragen. Voldoende is dat wanneer de schending niet had plaatsgevonden de vreemdeling tegen wie het overdrachtsbesluit is uitgevaardigd een inbreng had kunnen leveren die voor zijn overdracht van belang was en waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze tot een besluitvormingsproces met een andere afloop had kunnen leiden.
In de beroepsgronden en ter zitting heeft eiser geen feitelijke of juridische omstandigheden naar voren gebracht die leiden tot een ander besluit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wanneer de schending niet had plaatsgevonden geen sprake was geweest van een situatie waarin eiser een inbreng had kunnen leveren die voor zijn overdracht van belang was en waarvan niet kon worden uitgesloten dat deze tot een besluitvormingsproces met een andere afloop had kunnen leiden. Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank aanleiding om het ter zitting naar voren gebrachte verzoek van de gemachtigde van verweerder om de schending van het verdedigingsbeginsel met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, te honoreren. Zoals hiervoor is overwogen, is eiser door de schending van het verdedigingsbeginsel immers niet benadeeld.
4.4
De grond van eiser dat verweerder onzorgvuldig te werk is gegaan doordat uit het dossier niet blijkt in welk jaar eiser in Italië om internationale bescherming heeft verzocht en wat de status van deze aanvraag is, slaagt niet. Nu uit het dossier blijkt dat er sprake is van registratie in Italië op 19 mei 2016, dat Duitsland eiser op 6 oktober 2017 heeft overgedragen aan Italië en dat Italië op 12 november 2018 alsnog bevestigd heeft dat ze eiser zullen terugnemen, zijn er voldoende aanwijzingen dat eiser asiel heeft aangevraagd in Italië.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.