ECLI:NL:RBDHA:2018:14328

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
NL18.18391
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse Yezidi met vrees voor IS in Irak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Afghaanse Yezidi, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 5 oktober 2018 door verweerder als ongegrond was afgewezen. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, waarbij zij werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. Tijdens de zitting op 1 november 2018 heeft eiseres haar situatie toegelicht, waarbij zij haar angst voor de terreurgroep IS en de slechte leefomstandigheden in het vluchtelingenkamp nabij Duhok naar voren bracht.

De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel de elementen van het relaas van eiseres geloofwaardig zijn, deze niet zwaarwegend genoeg zijn voor het toekennen van een asielvergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat IS sinds oktober 2017 niet meer aan de macht is in Sinjar, en dat eiseres sindsdien geen persoonlijke problemen heeft ondervonden van IS of anderen. De rechtbank heeft ook de situatie in het vluchtelingenkamp beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat er geen reëel risico op ernstige schade bestaat bij terugkeer van eiseres naar Irak. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres verworpen en geoordeeld dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht was.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.18391

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

ProcesverloopBij besluit van 5 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (de aanvraag) in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Omar. Tevens was aanwezig C. Imer van NIDOS, de voogd van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] , bezit de Iraakse nationaliteit en is etnisch Yezidi. Zij is afkomstig uit het dorp Gohbal nabij Sinjar. In 2014 is dit dorp aangevallen door de terreurgroep IS. Het gezin van eiseres is toen gevlucht. Na tien dagen bij een kennis in Dera Buhne te hebben verbleven, is het gezin terecht gekomen in een vluchtelingenkamp te Khanke nabij Duhok. Eiseres heeft daar twee jaar verbleven. De leefomstandigheden waren slecht en er was ook angst vanwege conflicten tussen diverse gewapende groeperingen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder acht alle elementen van het relaas van eiseres geloofwaardig, maar vindt deze niet zwaarwegend genoeg voor het toekennen van een asielvergunning. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres nu niet meer te vrezen heeft voor IS, omdat die sinds oktober 2017 is verdreven uit Sinjar. Daarnaast heeft eiseres sinds de aanval in 2014 geen persoonlijke problemen meer ondervonden van de zijde van IS of anderen. Het door eiseres aangevoerde gevoel van onveiligheid en de slechte leefomstandigheden in het vluchtelingenkamp zijn als zodanig onvoldoende om de aanvraag in te willigen.
3. Eiseres voert aan dat verweerder heeft miskend dat sprake is van een reële vrees voor IS. Daarbij verwijst zij naar pagina 60 van het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Irak van april 2018 (ambtsbericht). Volgens eiseres blijkt daaruit dat IS zich ook in de periode waarover dit ambtsbericht verslag doet schuldig heeft gemaakt aan wreedheden jegens Yezidi-vrouwen en –kinderen.
4. De rechtbank stelt vast dat bij de betreffende passage in het ambtsbericht ook staat vermeld dat de wreedheden plaatsvonden in de gebieden die IS controleerde. Eiseres heeft niet betwist dat IS sinds oktober 2017 niet meer aan de macht is in Sinjar. Daarom kan deze beroepsgrond niet slagen.
5. Daarnaast voert eiseres aan dat verweerder heeft miskend dat de situatie in het vluchtelingenkamp nabij Duhok slecht en bovendien potentieel gevaarlijk is. Daarbij wijst zij op het nieuwsbericht ‘Iraq: Yezidi survivors of horrific abuse in IS captivity neglected by international community’ van Amnesty International van 10 oktober 2016. Volgens eiseres worden Yezidi in het door Koerden gedomineerde noorden regelmatig slachtoffer van geweld. Daarnaast is volgens eiseres sprake van sentimenten tegen Yezidi en andere niet-soennitische minderheden door IS-sympathisanten. Eiseres stelt dat de situatie uitzichtloos is, omdat de belangrijkste weg tussen Duhok en Sinjar is geblokkeerd. Daarbij wijst eiseres op het nieuwsbericht ‘Official: Closure of Shingal-Duhok road by Iraq punishes Yezidis’ van Rudaw van 5 juni 2018. Ook stelt eiseres dat het onzeker is of zij in het kamp kan verblijven vanwege het beleid van de Koerdische overheid om Yezidi te verdrijven. Daarbij wijst eiseres op het nieuwsbericht ‘KRG accused of expelling Yezidi families - HRW’ van Iraqi News van 9 juli 2017.
6. De rechtbank is van oordeel dat hieruit niet blijkt dat eiseres bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het stuk van Amnesty International beschrijft dat Yezidi-vrouwen en -kinderen die slachtoffer zijn geweest van IS en hebben kunnen ontsnappen, ontheemd zijn geraakt en veelal onder akelige omstandigheden leven. Anders dan eiseres stelt, kan uit het stuk echter niet worden afgeleid dat in vluchtelingenkampen geweld wordt gepleegd door de Koerdische autoriteiten of IS-aanhangers. Ook uit het enkele feit dat de kortste route tussen Duhok en Sinjar afgesloten lijkt te zijn, kan niet een risico in vorenbedoelde zin worden afgeleid. Voor zover het stuk van Iraqi News het heeft over het verdrijven van Yezidi-families, heeft dit betrekking op families van wie leden zich hadden aangesloten bij de militie ‘al-Hashd al-Shaabi’ en dat is in het geval van eiseres niet aan de orde.
7. Ten slotte oordeelt de rechtbank dat ook uit de verklaringen van eiseres ter zitting geen 3 EVRM-risico kan worden afgeleid. Eiseres heeft eerst ter zitting verklaard dat haar in het vluchtelingenkamp werd gezegd dat zij niet naar school mocht. Ook haar broer werd dat gezegd en hij kreeg daarbij doodsbedreigingen. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet persoonlijk is bedreigd, hetgeen ook past bij haar verklaringen tijdens het nader gehoor, waarin zij evenmin melding heeft gemaakt van bedreigingen. De stelling ten slotte dat eiseres alleen al als minderjarige te vrezen heeft voor ernstige schade is niet onderbouwd.
8. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de asielaanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.