ECLI:NL:RBDHA:2018:14213

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
09/827234-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van grote geldbedragen en bezit van MDMA in het kader van een strafrechtelijk onderzoek

Op 3 december 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van witwassen van twee grote geldbedragen en het bezit van MDMA. De verdachte werd verdacht van het witwassen van € 350.000,- en € 235.590,-, die beide als afkomstig uit misdrijf werden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 29 april 2016, te Den Haag, een geprepareerde rugtas met € 350.000,- had overgedragen aan een medeverdachte, terwijl hij wist dat dit geldbedrag uit een misdrijf afkomstig was. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte ook € 235.590,- in zijn woning had, waarvan de herkomst eveneens niet kon worden verklaard. Tevens werd de verdachte beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 337 MDMA-pillen, die in zijn woning werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een vormverzuim dat de verdachte zou kunnen ontlasten, en dat de bewijsvoering voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en erkende een schending van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een strafkorting. De rechtbank verklaarde ook dat de in beslag genomen goederen, waaronder een geldbedrag en telefoons, verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer werden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827234-16
Datum uitspraak: 3 december 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats]
BRP-adres: [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 12 augustus 2016 (pro forma), 18 juni 2018 (pro forma) en 19 november 2018 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Sleeswijk Visser en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. L.J.B.G. van Kleef naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Hij op of omstreeks 29 april 2016, te Houten en/of Den Haag althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen van een voorwerp, te weten een hoeveelheid contant geld (EURO 350.000,-), althans enig geldbedrag, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen of verhuld
en/of
(van) een voorwerp, te weten voornoemde hoeveelheid geld, heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf.
2.
Hij op of omstreeks 29 april 2016 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen (van) een voorwerp, te weten een hoeveelheid contant geld (EURO 240.640,-) althans enig geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
hij op of omstreeks 29 april 2016 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad 337 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Vormverzuim bij het voorbereidend onderzoek?

3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en dat dit primair dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie of subsidiair tot bewijsuitsluiting.
Daartoe heeft de verdediging – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het onderzoek “Stro-uil” bewust is gevoed met onjuiste TCI-informatie. Op grond van informatie uit het onderzoek “Rode Vlekken-uil”, met daarin eerst een vermoeden van een terroristisch misdrijf welke verdenking is overgegaan naar drugsgerelateerde feiten, is onderzoek Stro-uil gestart. Volgens de verdediging bestonden onvoldoende feiten en omstandigheden om een redelijk vermoeden van een strafbaar feit op te baseren. De politie heeft vervolgens een redelijke verdenking gecreëerd door onjuiste informatie aan het TCI door te geven en zo zelf bewijs te fabriceren.
Naar het standpunt van de verdediging was er zonder die TCI-informatie geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. De aanhouding van [medeverdachte] en de doorzoeking van de auto zijn volgens de verdediging dan ook onrechtmatig en leveren een onherstelbaar vormverzuim op. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat de politie vaker deze methode gebruikt om onjuiste informatie in een onderzoek te plaatsen.
Primair is betoogd dat deze handelingen van de politie een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde opleveren, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak te kort is gedaan (Zwolsman-criterium).
Daarnaast is betoogd dat het openbaar ministerie in strijd heeft gehandeld met de grondslagen van het strafproces (Karman-criterium). Dat maakt dat er sprake is van een dusdanige ernstige en onherstelbare schending van een fundamenteel voorschrift, waardoor aanzienlijk nadeel is ontstaan. Beide argumenten dienen volgens de verdediging tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie te leiden.
Subsidiair dienen beide argumenten te leiden tot bewijsuitsluiting van al het bewijs dat is verkregen door de gebreken.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat er geen sprake was van een vormverzuim en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging. Daartoe heeft hij – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat uit het dossier duidelijk blijkt welke informatie aan de basis ligt van de TCI-informatie: een persoon met antecedenten op het gebied van drugs, het feit dat diegene geen werk heeft maar wel over veel geld beschikt, dat diegene meerdere gelijke rugtassen heeft gekocht en dat iemand anders dan diegene met zo’n rugtas uit diens woning vertrekt naar een woning waar iemand had gewoond met ook drugsantecedenten. Naar het standpunt van de officier van justitie was die informatie voldoende voor een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Daarmee waren volgens de officier van justitie de aanhouding en de doorzoekingen rechtmatig.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier volgt dat op 26 april 2016 bij de politie een melding binnenkwam dat bepaalde personen op meerdere tijdstippen een groot aantal dezelfde rugtassen hadden gekocht bij een winkel. Omdat het rond koningsdag was, de mannelijke kopers een Arabisch uiterlijk zouden hebben en de rugtassen telkens contant werden afgerekend, ontstond het vermoeden van een terroristisch misdrijf. Op grond van die informatie is het onderzoek “Rode Vlekken-uil’ opgestart. Op basis van de camerabeelden uit de betreffende winkel heeft een politieagent één van de twee personen herkend uit zijn familiaire sfeer. Deze agent deelde onder meer mee dat de persoon [naam] heette, dat hij van deze [naam] had gehoord dat hij uit Colombia kwam en dat hij geen werk en geen bankrekening had. [naam] liep volgens de agent echter wel in dure kleding rond, deed dure aankopen en ging naar dure feestjes. Deze man bleek [verdachte] (de verdachte) te zijn. De politie heeft vervolgens diens woning ( [adres verdachte] ) in de gaten gehouden en constateerde het volgende: Op 29 april 2016 kwam een man bij de woning aangereden. Deze man ging zonder rugtas de woning binnen. Even later vertrok de man weer uit de woning en was op dat moment in het bezit van een soortgelijke rugtas als vermoedelijk door [verdachte] was aangekocht. Deze man stapte in een auto en reed weg. De politie heeft die rugtas – en daarmee die man – achtervolgd. De man is vervolgens gestopt nabij een andere woning ( [adres2] ) en is daar naar binnen gegaan, met de rugtas. Ongeveer vijftien minuten later vertrok dezelfde man weer uit die woning, ditmaal had hij een rolkoffer bij zich. Ook ging een vrouw met hem mee zijn auto in en reden zij weg.
Uit het dossier volgt voorts dat ongeveer nadat genoemde man de woning [adres2] had verlaten de politie in het onderzoek “Rode Vlekken-uil” informatie kreeg dat [verdachte] antecedenten had op het gebied van drugs, en dat ook op het adres [adres2] ooit iemand had ingeschreven gestaan met dergelijke antecedenten, samen met een persoon die daar nog steeds stond ingeschreven. Gelet op hetgeen zich reeds had afgespeeld, is toen het vermoeden van een drugsfeit ontstaan. Die informatie is uit het onderzoek “Rode Vlekken-uil”, met dat vermoeden, weggetipt aan het TCI. Vervolgens heeft het TCI besloten die informatie te delen en is op grond daarvan onderzoek “Stro-uil” gestart. De TCI-informatie luidde als volgt:
In de woningen gelegen aan de [adres verdachte] en de [adres2] , ligt op dit moment vermoedelijk een partij verdovende middelen.
en
De inzittenden van de personenauto van het merk Volkswagen type [(--)] , voorzien van het kenteken [(--)] vervoeren op dit moment vermoedelijk een partij verdovende middelen. Het voertuig rijdt op dit moment op de A12 in de richting van Utrecht.
Vervolgens is de auto door de politie gestopt en zijn de man en de vrouw aangehouden. De man bleek te zijn medeverdachte [naam] . Vervolgens is de auto onderzocht.
Naar het oordeel van de rechtbank was het vermoeden van een drugsfeit dat de politie had net te voorbarig op grond van voornoemde beschikbare informatie waarop de TCI-informatie moet zijn gebaseerd. Weliswaar waren er aanwijzingen die mogelijk zagen op een drugsfeit, maar naar het oordeel van de rechtbank waren die aanwijzingen onvoldoende voor een redelijk vermoeden van schuld. De persoon die door de politie werd gevolgd, was op dat moment voor de politie nog een onbekende. Deze persoon begaf zich naar een woning aan de [adres2] waar weliswaar ooit iemand met drugsantecedenten had gewoond, maar uit niets is gebleken dat er aanwijzingen waren dat diegene nog steeds op dat adres verbleef. Voorts was op dat moment nog niets bekend over de inhoud van de rugtas. Voor zover die rugtas voor de politie verdacht was, heeft de politie niet waargenomen dat die de woning aan de [adres2] had verlaten. De politie zag immers alleen de onbekende man met een onbekende vrouw de woning verlaten in het bezit van een rolkoffer. Op dat moment was er, naar objectieve maatstaven bezien, geen redelijk vermoeden dat de man en vrouw zich schuldig maakten aan enig strafbaar feit.
Het voorgaande maakt de aanhouding van [medeverdachte] en de doorzoeking van de auto onrechtmatig jegens [medeverdachte] en dit levert in het opsporingonderzoek jegens [medeverdachte] een onherstelbaar vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Sv. Echter, het vormverzuim bij de aanhouding van [medeverdachte] en de doorzoeking van de auto treft naar het oordeel van de rechtbank [verdachte] niet in het belang dat de geschonden norm beoogt te beschermen (de persoonlijke levenssfeer van [medeverdachte] ). In het onderzoek tegen [verdachte] is daarom geen sprake van een vormverzuim. Dientengevolge wijst de rechtbank het verweer af.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
De rechtbank verwijst voor de start van het onderzoek grotendeels naar hetgeen reeds onder 3.3 is overwogen. Voorts is van belang dat, nadat de auto die [medeverdachte] bestuurde werd onderzocht, in de rolkoffer een rugtas werd aangetroffen met daarin verborgen € 350.000,-.
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij al dan niet met (een) ander(en) een bedrag van € 350.000,- heeft witgewassen (feit 1), dat hij een bedrag van € 240.640,- heeft witgewassen (feit 2) en dat hij drugs aanwezig heeft gehad in zijn woning (feit 3). De verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is – zo begrijpt de rechtbank – aangevoerd dat al het bewijs dat als gevolg van de onrechtmatige doorzoeking van de auto van [medeverdachte] is verkregen van het bewijs dient te worden uitgesloten. Dat heeft volgens de raadsman tot gevolg dat behalve de in de auto aangetroffen rugtas met geld ook al het bewijs verkregen uit de doorzoeking van de woning van de verdachte van het bewijs dient te worden uitgesloten. Onder die omstandigheden leidt dat er volgens de raadsman toe dat het in het dossier ontbreekt aan voldoende wettig en overtuigend bewijs.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Voorop dient te worden gesteld dat de rechtbank onder 3.3 heeft geoordeeld dat het vormverzuim bij de doorzoeking van de auto de verdachte niet treft in het belang dat de beweerdelijk geschonden norm beoogt te beschermen. De rechtbank heeft dat verweer verworpen. Dat maakt dat de rechtbank al het bewijs dat is vergaard bij de doorzoeking van de auto en bij de doorzoekingen van de woningen voor het bewijs kan bezigen bij haar oordeel over de tenlastelegging.
De aanleiding: de aankopen van rugtassen
[getuige] , werkzaam bij [bedrijfsnaam] , gevestigd in [adres bedrijf] , heeft op 26 april 2016 verklaard dat op 23 februari 2016 twee mannen en een vrouw in het bedrijf langskwamen en vijf identieke rugzakken kochten. Dat betroffen rugzakken van het merk Samsonite, type x-blade, in de kleur zwart. De rugtassen werden door één van die mannen contant afgerekend. [2] Op 20 april 2016 kwam één van de twee mannen wederom langs met de wens om identieke rugtassen te kopen. Nadat hem was medegedeeld dat die uit de verkoop gingen, heeft diezelfde man op 23 april 2016 één identieke rugtas gekocht en contant afgerekend. [getuige] vond het vreemd dat de man nooit een bon wilde hebben, terwijl de man tijdens een van de bezoeken had gezegd dat de rugzakken waren bedoeld als relatiegeschenk voor zijn klanten. Volgens [getuige] had de man in totaal tien van die rugtassen gekocht. [3]
Van de aankoop op 23 april 2016 waren camerabeelden gemaakt. Op 28 april 2016 is door [verbalisant] gemeld dat hij de man die de rugtas op 23 april 2016 kocht herkende op de camerabeelden. Het betrof volgens hem de vriend van de dochter ( [naam] ) van zijn vaders nieuwe vrouw. De man zou heten [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1988. [4]
De observatie
Uit de gemeentelijke basisadministratie volgt dat voornoemde [verdachte] ingeschreven stond op het adres [adres verdachte] . [5]
Gelet op de timing van de aankoop – net voor koningsdag –, het feit dat door getuigen werd verklaard dat de koper een Arabisch uiterlijk had en de omstandigheden waaronder de aankopen hadden plaatsgevonden, is er een observatie gestart op die woning wegens een vermoeden van mogelijke terroristische activiteiten. Daaruit volgen de volgende relevante observaties: [6]
Vrijdag 29 april 2016:
11.56
uur Een personenauto van het merk Volkswagen, type [(--)] , grijs van kleur en
voorzien van het kenteken [(--)] (hierna: de [personenauto] ), wordt geparkeerd op de [adres verdachte] . Een man (hierna: man1) stapt uit de [personenauto] en gaat het portiek van de percelen [adres verdachte] binnen.
12.05
uur Man1 verlaat het portiek van de percelen [adres verdachte] en loopt in de richting van de [personenauto] . Man1 draagt een zwarte rugtas van het merk Samsonite.
Man1 legt de rugtas op de achterbank van de [personenauto] , stapt in als bestuurder waarna deze vertrek.
12.14
uur De [personenauto] wordt geparkeerd op de [straatnaam] . Man1 stapt uit de [personenauto] , pakt de zwarte Samsonite rugtas van de achterbank en loopt hiermee in de richting van de [adres2] .
12.16
uur Man1 belt aan bij een perceel gelegen aan de [adres2]
. De voordeur van dit perceel wordt geopend door een vrouw. Man1 gaat de woning binnen met de zwarte Samsonite rugtas.
12.29
uur Man1 en de vrouw verlaten het perceel aan de [adres2] en lopen in de richting van de [personenauto] . Man1 draagt een zilveren rolkoffer bij zich.
12.3
uur Man1 legt de zilveren rolkoffer in de achterbak van de [personenauto] en stapt in als bestuurder. De vrouw stapt als bijrijder in de [personenauto] waarna deze vertrekt.
13.37
uur Een tweede man verlaat het portiek van de percelen [adres verdachte] .
De staandehouding en de doorzoekingen
Na onder meer informatie te hebben vergaard over antecedenten van de verdachte en over antecenten van (voormalige) bewoners van de [adres2] is voornoemde [personenauto] om 13:05 uur staande gehouden op de Koppeling te Houten. [7] In de [personenauto] werden als bestuurder [medeverdachte] aangehouden [8] en als bijrijdster [naam bijrijdster] . [9]
Bij de doorzoeking van de [personenauto] werd achterin een zilverkleurige trollykoffer aangetroffen. [10] [naam bijrijdster] verklaarde dat het haar koffer was en zij heeft de code gegeven van het cijferslot van de koffer. In de koffer werd een zwarte rugzak aangetroffen van het merk Samsonite type 1910. Vervolgens is de rugzak onderzocht. Nadat de rugzak aan de binnenzijde werd opengesneden trof de politie een grote hoeveelheid geld aan in briefjes van € 500,- dat in plastic was verpakt. [11] Het geld zat in een verborgen vak. Bij telling bleek het te gaan om € 350.000,-. [12]
Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte, de [adres verdachte] , werden in een slaapkamer in een nachtkastje drie stapels briefgeld aangetroffen en een portemonnee met een stapel briefgeld van € 100,- biljetten. In de woonkamer werden in een holle ruimte in de salontafel grote stapels briefgeld aangetroffen. In totaal bleek het te gaan om € 216.810,-.
In een lade van de salontafel werd een rolletje papiergeld aangetroffen met tien biljetten van € 50,- (in totaal € 500,-). Het geld dat in het ladekastje was aangetroffen, betrof 109 biljetten van € 100,- (in totaal € 10.900,-), 118 biljetten van € 50,- (in totaal € 5.900,-) en 4 biljetten van € 20,- (in totaal 80,-). Het geld in de portemonnee betrof 9 biljetten van € 100,- (in totaal € 900,-). [13] In een in de woning aangetroffen laptop werd tot slot een briefje van
€ 500,- aangetroffen. [14] Dat maakt dat in totaal € 235.590,- in de woning van [verdachte] werd aangetroffen.
In de woning werden ook 337 pillen aangetroffen [15] :
-1 boterhamzakje met 86 witte tabletten;
-1 gripzakje met 9 witte tabletten;
-1 boterhamzakje met 9 groene tabletten;
-1 vacuümzakje met 40 groene tabletten;
-1 vacuümzakje met 48 groene tabletten;
-1 boterhamzakje met 80 witte tabletten;
-1 boterhamzakje met 65 witte tabletten
Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat de pillen MDMA bevatten. [16]
In de woning werden ook twee geldtelmachines aangetroffen, een vacuümapparaat en een tas van [bedrijfsnaam] met 2 Samsonite rugtassen. [17]
In de woning was ook een Albert Heijn plastic tas aangetroffen met daarin: [18]
- een zwart/grijs stuk plasticschuim, dat volgens de politie gebruikt kan worden voor de bescherming in rugtassen;
- een strook zwarte stof;
- plastic handschoenen die binnenste buiten zaten;
- een wit papieren label met daarop het merk Samsonite;
- doorzichten tape resten;
- een groen doosje met de merknaam Scotch, waarin een rol tape in had moeten gezeten.
[getuige 2]
heeft verklaard dat zij vier dagen per week verblijft in de woning van haar vriend [naam] (de rechtbank begrijpt: de verdachte) aan de [adres verdachte] . [19] Zij heeft verklaard dat zij een keer met de verdachte naar het [bedrijfsnaam] was gegaan in [adres bedrijf] om daar een zwarte rugtas te kopen die de verdachte had besteld. [20] Gevraagd naar wie er op 29 april 2016 langskwam bij de woning van de verdachte, heeft [getuige 2] verklaard dat dit “ [medeverdachte] ” was, een vriend van de verdachte. Die “ [medeverdachte] ” kwam rond 11:45 uur langs. [21]
De € 350.000,-
De rechtbank ziet zich ten eerste gesteld voor de vraag of de verdachte de verweten handelingen heeft verricht met betrekking tot het in de auto aangetroffen geldbedrag. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat het [medeverdachte] was die uit de woning van de verdachte een rugtas heeft meegenomen. Immers volgt uit de verklaring van [getuige 2] dat een zekere “ [medeverdachte] ” bij de woning langs kwam omstreeks het moment dat man1 het portiek van onder meer de woning verliet. Ook past de naam “ [medeverdachte] ” bij de voornaam van [medeverdachte] . Tot slot volgt uit het dossier dat man1 vanaf de woning tot aan de aanhouding van [medeverdachte] niet zodanig uit het oog is verloren door de politie dat man1 die de woning verliet “van plaats” is gewisseld zonder dat de politie daarvan op de hoogte raakte.
Voorts stelt de rechtbank vast dat de rugtas uit de woning van de verdachte dezelfde rugtas was als de rugtas die in de auto is aangetroffen. Immers, uit het onderzoek blijkt dat geen vergelijkbare rugtas in de woning aan de [adres2] is aangetroffen waar [medeverdachte] een tussenstop had. Dat maakt dat de rugtas in de rolkoffer die uit de [adres2] kwam, dezelfde rugtas is die [medeverdachte] die woning had ingebracht en die hij daarvoor uit de woning van de verdachte had meegenomen.
De rechtbank is van oordeel dat buiten redelijke twijfel staat dat de rugtas, waarin de
€ 350.000,- is aangetroffen, in de woning van de verdachte en onder diens hoede is geprepareerd en dat in die woning ook het geld in de rugtas is verborgen. In de eerste plaats volgt uit de verklaring van [verbalisant] , [getuige 2] en het aantreffen van soortgelijke rugtassen in zijn woning dat de verdachte die rugtas had aangeschaft. In de tweede plaats is in zijn woning een Albert Heijn tas aangetroffen met daarin goederen die gebruikt konden worden voor het prepareren van een rugtas. In de derde plaats is er in zijn woning ook een groot geldbedrag van € 216.810,- aangetroffen. Ook wijst de aanwezigheid van de geldtelmachines en het vacuümapparaat in zijn woning op gevorderde geld-tel-activiteiten en ten slotte kan worden uitgesloten dat het bedrag van € 350.000,- in de rugtas is gestopt in de korte tijd dat de rugzak zich in de de [adres2] bevond. Immers, toen de politie de rugtas onderzocht, was het vak met daarin het geld dichtgenaaid. Om de tas dusdanig te prepareren, was tijdens het korte bezoek van [medeverdachte] aan de [adres2] niet voldoende tijd.
De voornoemde feiten en omstandigheden laten zonder een aannemelijke verklaring van de verdachte, die door hem niet is gegeven, geen andere conclusie toe dan dat de verdachte een bedrag van € 350.000,- voorhanden had en dat hij, door het aan [medeverdachte] geven van een geprepareerde rugtas met daarin dat bedrag, de verplaatsing van dat bedrag heeft willen verhullen. De rechtbank acht dat daarom wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat andere verweten handelingen noch het medeplegen bewezen kunnen worden verklaard. Daartoe is redengevend dat niet is gebleken dat het geld nadat het de woning van de verdachte had verlaten nog in de beschikkingsmacht van de verdachte was en dat uit de bewijsmiddelen evenmin volgt dat er toen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Voorts volgt uit het dossier evenmin dat er anderen dan de verdachte beschikkingsmacht hadden over de € 350.000,- toen dat bedrag nog in zijn woning aanwezig was.
De € 235.590,-
De rechtbank ziet zich ten tweede gesteld voor de vraag of de verdachte de verweten handelingen heeft verricht met betrekking tot de in zijn woning aangetroffen geldbedragen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de in zijn woning aangetroffen € 235.590,- voorhanden heeft gehad. Het geld is immers in zijn woning aangetroffen. Voor zover uit de enkele omstandigheid van de aanwezigheid van het geld in zijn woning het voorhanden hebben nog niet zou volgen, maakt de rechtbank uit de plaats waar het merendeel van het geld is aangetroffen
– verborgen in de salontafel – op dat degene die het daar heeft verstopt alle toegang had tot de woning. Voorts past het bij het reeds bewezen verklaarde voorhanden hebben van
€ 350.000,-. Zonder redelijke verklaring van de verdachte, die door hem niet is gegeven, laten voornoemde feiten geen andere conclusie toe.
De rechtbank is voorts van oordeel dat andere verweten handelingen noch het medeplegen bewezen kunnen worden verklaard. Daartoe is redengevend dat niet uit het dossier volgt dat er anderen dan de verdachte beschikkingsmacht hadden over het geld in zijn woning. Van andere handelingen met dat geld dan voorhanden hebben, is voorts niets gebleken.
Uit misdrijf afkomstig
De rechtbank ziet zich tot slot ten aanzien van de twee geldbedragen gesteld voor de vraag of die geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. En, zo ja, of de verdachte dat wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier volgt dat van de verdachte geen loongegevens bekend zijn over de periode 2011 tot en met 2015, met uitzondering van een bedrag van € 600,- in het jaar 2013. Ook heeft hij in de periode 2012 tot en met 2016 zorgtoeslag ontvangen. [22] Van andere inkomsten of ander vermogen van de verdachte volgt uit het dossier niets.
Voorgaande maakt dat de verdachte heeft beschikt over € 585.590,-, terwijl daar geen legaal inkomen of vermogen tegenover staat en hij daarvan € 350.000,- aan [medeverdachte] heeft meegegeven in een geprepareerde rugtas. Dat alles is naar het oordeel van de rechtbank redengevend voor het bewijs en dat vraagt dan ook van de verdachte om een redelijke, redengevende ontzenuwende, verklaring. Geconfronteerd met al die omstandigheden, zowel bij de politie als bij de rechtbank, heeft de verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht.
De rechtbank is van oordeel dat bij die stand van zaken, bij een dergelijk groot bedrag, voldoende aannemelijk is geworden dat het geld – middellijk of onmiddellijk – uit misdrijf afkomstig was én dat de verdachte daarvan op de hoogte moet zijn geweest, toen hij de bewezen verklaarde handelingen pleegde.
Aanwezigheid MDMA
De rechtbank is van oordeel dat ook voldoende wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de in zijn woning aangetroffen MDMA-pillen opzettelijk aanwezig heeft gehad. De pillen zijn immers in diverse ruimten in zijn woning aangetroffen en de verdachte heeft over die aanwezigheid geen verklaring willen afleggen, zodat het ervoor moet worden gehouden dat het zijn pillen zijn.
Conclusie
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen en overwegingen is de rechtbank van oordeel dat de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 29 april 2016, te Den Haag van een voorwerp, te weten een hoeveelheid contant geld (EURO 350.000,-), de verplaatsing heeft verhuld
en
een voorwerp, te weten voornoemde hoeveelheid geld, heeft voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij wist dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk
– onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
2.
hij op 29 april 2016 te 's-Gravenhage een voorwerp, te weten een hoeveelheid contant geld (EURO 235.590,-) heeft voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
hij op 29 april 2016 te ’s-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad 337 tabletten bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van twee grote geldbedragen, van in totaal bijna € 600.000,-, en het bezit van 337 pillen met MDMA. Met het witwassen van uit misdrijf verkregen geld heeft de verdachte de criminaliteit, die voorafgaat aan dat witwassen, ondersteund. Voorts ondersteunde hij daarmee ook mogelijke toekomstige criminele handelingen met dat geld (zoals bijvoorbeeld het in het legitieme betalingsverkeer brengen van crimineel geld of het aanwenden van dat criminele geld voor drugsaankopen of andere criminele activiteiten). Gelet op de hoeveelheid geld die door de verdachte is witgewassen, lijkt het hierbij te gaan om geld uit (en wellicht ook bedoeld voor) zware criminaliteit. Voorts heeft de verdachte een aanzienlijke hoeveelheid verboden verdovende middelen voorhanden gehad. De verdachte heeft zich gedurende het onderzoek op zijn zwijgrecht beroepen en heeft dan ook geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen of inzicht gegeven in de herkomst en het doel van het zeer grote geldbedrag. Dat rekent de rechtbank de verdachte aan.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 19 oktober 2018, waaruit blijkt dat hij in de afgelopen vijf jaren niet voor strafbare feiten is veroordeeld. De verdachte is echter geen onbekende van justitie, aangezien hij in 2009 wel wegens drugsfeiten is veroordeelde tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk.
Gelet op de bewezen verklaarde feiten, waaronder een aanzienlijk bedrag, en de straffen die in soortgelijke zaken pleegt te worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden volstaan dan met een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van een schending van de redelijke termijn. De verdachte is op 29 april 2016 aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van het tenlastegelegde. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting binnen twee jaren moet zijn afgerond met een eindvonnis, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Omdat de rechtbank van bijzondere omstandigheden niet
is gebleken en op 3 december 2018 vonnis wordt gewezen, stelt zij vast dat de redelijke termijn met 7 maanden is overschreden. De rechtbank zal op grond van het standaardarrest van de Hoge Raad (Hoge Raad, 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578) gelet op de duur van de overschrijding een strafkorting toepassen. Daar waar zij zonder deze strafkorting van de totale gevangenisstraf drie maanden voorwaardelijk zou opleggen, zal zij als strafkorting twee maanden extra van de totale gevangenisstraf als voorwaardelijke straf opleggen.
Gelet op al het bovenstaande zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf van nader te noemen duur opleggen, waarvan een deel voorwaardelijk.

8.De in beslag genomen goederen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 1 genummerde voorwerp zal worden verbeurd verklaard en dat het onder 4 genummerde voorwerpen zal worden onttrokken aan het verkeer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen beslagverweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel de verdachte dit niet zelf heeft verklaard, met de mededeling van de raadsman in diens aanwezigheid de verdachte afstand heeft gedaan van het op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 3 genummerde voorwerp. Dientengevolge hoeft de rechtbank daar niet meer over te beslissen.
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp verbeurd verklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en met betrekking tot dit voorwerp het onder 2 bewezen verklaarde feit is begaan.
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 2, 4 en 6 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen (#2: een Blackberry telefoon met encryptie, #4: een HTC telefoon met encryptie en #6: een geprepareerde Samsonite rugzak) zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze aan de verdachte toebehorende voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen (bijkomende) straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 36b, 36d, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
witwassen;
ten aanzien van feit 2:
witwassen;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
5 (vijf) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
verklaart verbeurdhet op de beslaglijst onder
1genummerde voorwerp, te weten:
#1: een geldbedrag van € 234.280,00;
verklaart onttrokkenaan het verkeer de op de beslaglijst onder
2, 4 en 6genummerde voorwerpen, te weten:
#2: een Blackberry telefoon,
#4: een HTC telefoon,
#6: een Samsonite rugzak.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.F.H. van Eijk, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
mr. P.G. Salvadori, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Zelst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 december 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van een nader te noemen dossier in het onderzoek “Stro-Uil”, onderzoeksnummer DHRAA16029, van de politie eenheid Den Haag, Team Opsporing.
2.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , p. G/Stro-uil/5.
3.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , p. G/Stro-uil/6.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. AH/Stro-uil/13.
5.Proces-verbaal van verdenking, p. AH/Stro-ui/39.
6.Proces-verbaal van observatie vrijdag 29 april 2016, p. Ah/Stro-uil/110 en -111.
7.Proces-verbaal van bevingingen, p. AH/Stro-uil/15.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. AH/Stro-uil/19.
9.Proces-verbaal van bevingingen, p. AH/Stro-uil/15.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 13 (Beslag dossier [medeverdachte] ).
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. AH/Stro-uil/15.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 19 en 20 (Beslag dossier [medeverdachte] ).
13.Proces-verbaal van tellen inbeslaggenomen geld, p. AH/Stro-uil/25.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. AH/Stro-uil/109.
15.Proces-verbaal van verdenking, p. AH/Stro-uil/58.
16.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. AH/Stro-uil/60 t/m -62; Geschrift, te weten aanvraag extern forensisch onderzoek, p. 53 en 54 (Beslag dossier [verdachte] ); NFI rapport, d.d. 17 mei 2016, p. 56 (Beslag dossier [verdachte] ); Geschrift, te weten aanvraag extern forensisch onderzoek, p. 59 (Beslag dossier [verdachte] ); NFI rapport, d.d. 10 juni 2016, p. 61 (Beslag dossier Gomez Rivas).
17.Geschrift, te weten lijst van inbeslaggenomen goederen, p. 17 en 19 (Beslag dossier [verdachte] ).
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 43 (Beslag dossier [verdachte] ).
19.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , p. G/Stro-uil/46.
20.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , p. G/Stro-uil/48.
21.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , p. G/Stro-uil/49.
22.Proces-verbaal ICOV rapportage [verdachte] , p. Ah/Stro-uil/169 en -170.