ECLI:NL:RBDHA:2018:14206

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
18.19444 en 18.19445
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Beoordeling van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Nederland en Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een asielzoeker, eiser, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser, van Gambiaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door verweerder niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, die bepaalt dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 15 november 2018, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat in Italië geen ernstige structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en verweerder is veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat Italië, als lidstaat van de Europese Unie, in beginsel moet voldoen aan de normen voor opvang van asielzoekers. Ondanks signalen van een verslechterende situatie in Italië, heeft de rechtbank geconcludeerd dat er op dit moment geen systematische tekortkomingen zijn aangetoond. De rechtbank heeft verweerder aangespoord om de bredere gevolgen van recente wetswijzigingen in Italië te onderzoeken, die mogelijk invloed hebben op de opvang van asielzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.19444 (beroep) en NL18.19445 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [vreemdelingennummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser en verzoeker, hierna eiser

(gemachtigde: mr. M. Woudwijk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: S. de Vita).

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op te schorten totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.19445, plaatsgevonden op 15 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen B.J. Kane. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
in de zaak NL18.19444
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
in de zaak NL18.19445
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
in beide zaken:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.503,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser is van Gambiaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] .
3. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
4. Eiser voert aan dat in Italië de detentie- en leefomstandigheden waaraan hij zal worden blootgesteld en de kwaliteit van de asielprocedure in strijd met de artikelen 3 en 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zijn. Hij wijst ter onderbouwing hiervan op jurisprudentie onder andere van deze rechtbank en zittingsplaats.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Italië is lid van de Europese Unie en volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 10 oktober 2018, [2] mag verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Italië moet net als alle andere landen in de Europese Unie normaal en adequate opvang bieden aan asielzoekers. Nederland mag er in beginsel vanuit gaan dat dat ook gebeurt. Er zijn veel signalen dat in Italië een rechtse wind waait en dat er een anti-migratiesfeer heerst. Maar vooralsnog vindt de Afdeling, gelet op voornoemde recente uitspraak, dat in Italië geen systematische tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen zijn.
6. Eiser heeft gewezen op een wetsdecreet dat op 5 oktober 2018 is ingegaan. Dat decreet beperkt de toegang tot de zogenoemde SPRAR-opvanglocaties die opvang bieden aan gezinnen met minderjarige kinderen en andere kwetsbare asielzoekers. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 oktober 2018 oordeelt de rechtbank dat het beperken van de toegang tot de SPRAR-opvanglocaties ook gevolgen kan hebben voor de opvangvoorzieningen waar andere niet-kwetsbare asielzoekers worden opgevangen, de zogenaamde CAS-opvanglocaties. Uit diverse recente rapporten blijkt dat deze CAS-opvanglocaties al behoorlijk onder druk staan. Het standpunt van verweerder dat het decreet geen gevolgen heeft voor eiser omdat hij als alleenstaande man toch niet in een SPRAR-opvanglocatie terecht zal komen, volgt de rechtbank dan ook niet. Het decreet is inmiddels door de Italiaanse senaat bevestigd en dat maakt het oordeel van de rechtbank anders dan in de door verweerder aangehaalde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 26 oktober 2018 in de zaak NL18.17400. Naar het oordeel van de rechtbank moet verweerder motiveren en wellicht in dat kader ook onderzoeken wat de bredere gevolgen zijn die het beperken van de opvang in de SPRAR-opvanglocaties kan hebben voor de opvangvoorzieningen in Italië in het algemeen.
7. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat in Italië geen sprake is van ernstige structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Omdat het beroep reeds hierom gegrond is, ziet de rechtbank geen aanleiding zich uit te laten over de vraag of eiser medisch kwetsbaar is danwel de beroepsgronden ten aanzien van het arrest van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014, inzake Tarakhel tegen Zwitserland, [3] te bespreken.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
9. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. M.A. Knikkink, griffier mr. A.K. Mireku, (voorzieningen)rechter
Dit proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend.
3.ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.