ECLI:NL:RBDHA:2018:14206
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- A.K. Mireku
- M.A. Knikkink
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Beoordeling van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Nederland en Italië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een asielzoeker, eiser, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser, van Gambiaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door verweerder niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, die bepaalt dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 15 november 2018, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat in Italië geen ernstige structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en verweerder is veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat Italië, als lidstaat van de Europese Unie, in beginsel moet voldoen aan de normen voor opvang van asielzoekers. Ondanks signalen van een verslechterende situatie in Italië, heeft de rechtbank geconcludeerd dat er op dit moment geen systematische tekortkomingen zijn aangetoond. De rechtbank heeft verweerder aangespoord om de bredere gevolgen van recente wetswijzigingen in Italië te onderzoeken, die mogelijk invloed hebben op de opvang van asielzoekers.