Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
Beschikking van de kinderrechter
Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
[de vrouw] ,
Het procesverloop
- de brief van 22 januari 2018 van de zijde van de advocaat van de moeder, met bijlagen.
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. M.L. van Leer.
Feiten
Verzoek en verweer
Beoordeling
Blijkens art. 5 van het Verdrag zijn de rechterlijke en administratieve autoriteiten van de Verdragsluitende Staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft bevoegd maatregelen te nemen die strekken tot de bescherming van zijn persoon of vermogen. Omdat de minderjarigen ten tijde van het indienen van het verzoek in Turkije verbleven en het vermoeden bestaat dat zij in de periode daarvoor in IS-gebied hebben verbleven, kan worden vastgesteld dat zij hun gewone verblijfplaats niet in Nederland hadden toen het verzoek werd ingediend.
art. 262 tot en met 268 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) geen rechter als relatief bevoegde rechter aan. In een dergelijk geval is de rechter te ’s-Gravenhage bevoegd (art. 269 Rv). De kinderrechter acht zich daarom bevoegd van het verzoek kennis te nemen.
– het geschrift van de ‘Supreme Judiciary Council’ van de ‘Republic of Iraq’, een kopie van het Irakese identiteitsbewijs van [minderjarige 1] en de geboorteakte van [minderjarige 2] – in de respectievelijk Engelse, (vermoedelijk) Arabische en (vermoedelijk) Turkse taal zijn geschreven. De kinderrechter verzoekt de Raad de vertaling van deze stukken en de controle op authenticiteit van de stukken op zich te nemen.
Beslissing
;