ECLI:NL:RBDHA:2018:14140

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
09/807372-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van afpersing door onvoldoende bewijs en tegenstrijdige verklaringen

Op 29 november 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die samen met zijn broer werd beschuldigd van afpersing van de aangeefster. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat de verklaringen van de aangeefster en getuigen op essentiële punten niet overeenkwamen. De rechtbank constateerde dat de politie onvoldoende onderzoek had gedaan naar de juistheid van deze verklaringen, wat leidde tot een gebrek aan bewijs. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging, maar dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank benadrukte dat de tegenstrijdigheden in de verklaringen van de aangeefster en getuigen niet waren onderzocht, wat de mogelijkheid om de feiten te verifiëren bemoeilijkte. De rechtbank heeft de verdachte van alle beschuldigingen vrijgesproken en de kosten van de verdediging van de benadeelde partij op nihil vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/807372-15
Datum uitspraak: 29 november 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 20 juli 2015 (pro forma),
14 oktober 2015 (pro forma), 22 december 2016 (regie) en 15 november 2018 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.A. Pronk en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.J.M. van den Brûle naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 27 september 2014 tot en met 13 februari 2015 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangeefster] heeft gedwongen tot de afgifte van (ongeveer) 2.800 euro, althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangeefster] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- meermalen langsgaan bij het huis van die [aangeefster] , en/of
- het zeggen van de woorden: "Je kop gaat eraf en je gaat gewoon betalen" tegen die [aangeefster] , en/of
- het vastpakken van de arm van die [aangeefster] en/of
- het in de auto trachten te trekken van de 12-jarige zoon ( [zoon] ) van die [aangeefster] en het tegen hem zeggen dat ze wilden weten waar zijn opa en oma wonen omdat ze geld krijgen en/of
- het afpakken van de telefoon van de dochter ( [dochter] ) van die [aangeefster] en het met die telefoon bellen naar die [aangeefster] om te vragen waar zij was en/of
- het duwen tegen en/of trekken aan de broer van die [aangeefster] ( [broer] ) bij de voordeur van die [broer] omdat hij hem niet binnen wilde laten en/of
- het (meermaals) met gebalde vuisten in het gezicht slaan van de vriend van die [aangeefster] ( [vriend] en/of het schoppen van die [vriend] ,
en/of
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 27 september 2014 tot en met 13 februari 2015 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangeefster] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van zesduizend euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- meermalen is langsgegaan bij het huis van die [aangeefster] en/of
- die [aangeefster] dreigend heeft toegevoegd de woorden: "Je kop gaat eraf en je gaat gewoon betalen", althans woorden van gelijk aard en/of strekking en/of
- de arm van die [aangeefster] heeft vastgepakt en/of
- heeft getracht de 12-jarige zoon ( [zoon] ) van die [aangeefster] in de auto te trekken en/of tegen hem heeft gezegd dat ze wilden weten waar zijn opa en oma wonen omdat ze geld krijgen en/of
- de telefoon van de dochter ( [dochter] ) van die [aangeefster] heeft gepakt en met die telefoon heeft gebeld naar die [aangeefster] om te vragen waar zij was en/of
- heeft geduwd tegen en/of getrokken aan de broer van die [aangeefster] ( [broer] ) bij de voordeur van die [broer] omdat hij hem niet binnen wilde laten, en/of
- ( meermaals) met gebalde vuisten in het gezicht heeft geslagen van de vriend van die [aangeefster] , [vriend] en/of die [vriend] heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Voorvragen

3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard, omdat deze onvoldoende gedetailleerd en daardoor onvoldoende duidelijk is.
Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte. De raadsvrouw heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat het openbaar ministerie langdurig ontlastende en relevante informatie niet aan het dossier heeft toegevoegd, dat er fouten zijn gemaakt bij de verbalisering van de verhoren en dat er geen sprake is van berechting binnen een redelijke termijn.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding geldig is en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De dagvaarding is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gedetailleerd en duidelijk ten aanzien van de plaats en tijd en de omstandigheden waaronder de feiten zouden zijn begaan. Uit de pleitnota van de raadsvrouw blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het de verdachte duidelijk was waar hij van werd verdacht en waartegen hij zich moest verweren. De rechtbank verwerpt het verweer en oordeelt dat de dagvaarding geldig is.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie ontlastende en relevante informatie heeft achtergehouden. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Zaaksdossiers van onderzoeken die weliswaar verwant zijn aan de verdenking tegen de verdachte, maar daar niet direct betrekking op hebben, hoeven niet op voorhand aan de verdediging verstrekt te worden. De raadsvrouw heeft haar verzoek tot voeging van de overige zaaksdossiers bij de rechtbank gedaan en dit verzoek is toegewezen, waarna de betreffende processen-verbaal aan het dossier zijn toegevoegd. Zou al sprake zijn geweest van een verzuim, dan is dat hiermee hersteld.
De overschrijding van de redelijke termijn kan volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad slechts in uitzonderlijke gevallen leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijk uitzonderlijk geval in de onderhavige zaak geen sprake. Bovendien heeft de proceshouding van de verdachte in aanzienlijke mate bijgedragen aan de overschrijding van de redelijke termijn. De verdachte heeft immers vele onderzoekswensen ingediend die mede hebben geleid tot vertraging van de gerechtelijke procedure.
Hoewel er tijdens het voorbereidend onderzoek het een en ander bepaald zorgvuldiger had kunnen plaatsvinden, is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de verbaliseringsplicht. Ook verder voldoet de behandeling van de zaak tegen de verdachte aan de beginselen van behoorlijke procesorde. Het recht op een eerlijk proces is aldus niet geschonden.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het verweer van de verdediging verwerpt. Het openbaar ministerie is dus ontvankelijk in de vervolging van de verdachte. Wel zal het voorgaande bij de beoordeling van het bewijs worden meegewogen.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide onderdelen van het cumulatief/alternatief ten laste gelegde, zij het dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het in de auto trekken van de zoon van aangeefster [aangeefster] (hierna ook: aangeefster) en de mishandeling van [vriend] (hierna: [vriend] ). Voor deze twee onderdelen van het ten laste gelegde is volgens de officier van justitie onvoldoende wettig bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit nu de verklaring van aangeefster niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Bovendien is haar verklaring, aldus de raadsvrouw, onbetrouwbaar nu zij niet consistent heeft verklaard.
4.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Aangeefster is door de politie benaderd naar aanleiding van een schietpartij op 14 februari 2015 te Den Haag waarbij [vriend] , haar toenmalige vriend, betrokken zou zijn geweest. Zij heeft toen verklaard dat zij al enkele maanden werd afgeperst door de verdachte en zijn broer medeverdachte [medeverdachte] . De reden daarvan zou zijn dat haar ex-partner [vriend] geld aan hen verschuldigd is. Aangezien [vriend] op dat moment verbleef in een afkickkliniek, richtten de verdachte en zijn broer zich tot aangeefster. Naar aanleiding van verschillende bedreigingen zou zij 2800 euro aan de verdachte en zijn broer hebben betaald. Aangeefster heeft tijdens het verhoor door de politie verklaard dat zij, om dit bedrag te kunnen betalen, op 20 november 2014 haar champagnekleurige Opel Zafira met kenteken [kenteken] heeft verkocht. Uit onderzoek is gebleken dat zij op 21 november 2014 een grijze Opel Zafira met kenteken [kenteken] heeft verkocht.
De politie heeft vervolgens de broer (getuige [broer] ) van aangeefster en haar dochter (getuige [dochter] ) verhoord. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van aangeefster en de getuigen op een aantal essentiële punten niet overeenkomen. Zo verklaart aangeefster bij de politie dat op de dag dat haar broer bij haar op bezoek was, er twee mannen aan de deur kwamen. Haar broer heeft echter verklaard dat er één man aan de deur stond. Volgens haar broer heeft de man niets gezegd over geld dat hij wilde van aangeefster, terwijl aangeefster heeft verklaard dat de medeverdachte [medeverdachte] heeft gezegd: “Ik heb jou die 10.000 euro geleend, zeg tegen je broer dat jij nog moet betalen”. Voorts beschrijft aangeefster de medeverdachte [medeverdachte] bij de rechter-commissaris als een man met een slank postuur. Getuige [broer] beschrijft de persoon die aan de deur kwam juist als een man met een redelijk stevig postuur. Aangeefster heeft verder verklaard dat zij gedurende drie maanden uit angst samen met haar kinderen boven in de woning verbleef, dat zij alle lichten doofde en dat zij het rolgordijn aan de zijkanten had dichtgeplakt. Haar dochter, getuige [dochter] , die op dat moment bij aangeefster woonde, heeft daar niets over verklaard. Dat acht de rechtbank opmerkelijk gezien de veronderstelde impact die zo’n situatie op een gezin heeft.
Door de politie is nagelaten over te gaan tot nader onderzoek naar de juistheid van de verklaringen van aangeefster en de getuigen, terwijl dat gelet op de inhoud en tegenstrijdigheden van die verklaringen zeker op zijn plaats was geweest. Hierdoor heeft de rechtbank onvoldoende zicht op wat zich daadwerkelijk heeft afgespeeld in de ten laste gelegde periode.
De rechtbank stelt voorts vast dat de processen-verbaal van de verhoren van aangeefster, getuige [dochter] en getuige [broer] niet in een vraag-antwoordvorm zijn opgesteld. Bovendien zijn (met uitzondering van het verhoor van getuige [dochter] ) de verhoren niet auditief vastgelegd. Hierdoor is het voor de rechtbank niet verifieerbaar hoe de verhoren zijn verlopen. Daarnaast blijkt uit de verklaring van getuige [dochter] bij de rechter-commissaris dat een deel van haar verklaring niet in het proces-verbaal terecht is gekomen.
Gelet op de voornoemde onverklaarbare tegenstrijdigheden in de verklaringen van aangeefster, haar broer en haar dochter, waar niet op is doorgevraagd en die bovendien niet door de politie zijn onderzocht, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verdachte, al dan niet samen met zijn broer, aangeefster daadwerkelijk heeft afgeperst, dan wel gepoogd heeft af te persen. Dat betekent dat de verdachte van het cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.

5.De vordering van de benadeelde partij

5.1
De vordering van de benadeelde partij
Aangeefster heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 4.300,-, bestaande uit € 1.500,-- aan immateriële schade en voor het overige bestaande uit het geld dat onder bedreiging is afgegeven. Tevens heeft zij vergoeding van wettelijke rente gevorderd en verzocht om het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van 3.800,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij niet voor toewijzing in aanmerking komt, gelet op de door haar bepleite vrijspraak.
5.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

6.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.J. van As, voorzitter,
mr. J.J. Peters, rechter,
mr. N.S.M. Lubbe, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. W.G. Terwel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 november 2018.