ECLI:NL:RBDHA:2018:14123

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
18.8339
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag faciliterend visum voor vader van ongeboren kind in het kader van het Chavez-arrest

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 november 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een vader van een ongeboren kind. De vader, verzoeker, had een aanvraag ingediend voor een faciliterend visum om naar Nederland te kunnen reizen en een verblijfsrecht aan te vragen op basis van het Chavez-arrest. De rechtbank oordeelde dat een ongeboren kind geen verblijfsrecht kan ontlenen aan artikel 20 van het VWEU, omdat het kind zich niet zelfstandig kan verplaatsen of verblijven. Het verblijfsrecht volgt het verblijf van de moeder, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank stelde vast dat er geen afgeleid verblijfsrecht voor de vader kan bestaan zolang het kind nog niet geboren is.

De rechtbank behandelde de argumenten van verzoeker, die stelde dat de rechten van een kind reeds vanaf de conceptie bestaan en dat het belang van het kind voorop moet staan volgens het IVRK. De rechtbank oordeelde echter dat de rechten van een ongeboren kind niet gelijkgesteld kunnen worden aan die van een geboren kind in het kader van het EU-recht. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de visumaanvraag door de minister van Buitenlandse Zaken terecht was, omdat niet voldaan was aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een faciliterend visum. De rechtbank wees het verzoek om voorlopige voorziening af en stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/8339
[vreemdelingennummer]

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker
(gemachtigde mr. B. Wegelin),
en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder
(gemachtigde [gemachtigde] .

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2018 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om verlening van een visum voor kort verblijf met als doel ‘faciliterend visum voor Chavez-aanvraag’ afgewezen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2018. Verzoeker en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

Feiten
1. Verzoeker is geboren op [geboortedatum] , en van Algerijnse nationaliteit. Hij is getrouwd met [belanghebbende] , van Nederlandse nationaliteit. Zij is zwanger en haar bevalling zal, vanwege medische redenen, op 27 november 2018 worden ingeleid.
Geschil
2.1
Verzoeker stelt dat uit het recht van de Europese Unie (EU) voortvloeit dat hij een verblijfsrecht heeft in de EU. Dat volgt volgens hem uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof) in de zaak Chavez-Vilchez [1] (hierna: het Chavez-arrest). Om te kunnen vaststellen of verzoeker dit verblijfsrecht heeft, moet hij een aanvraag doen in een EU-lidstaat. Hij vraagt daarom een visum dat hem in staat stelt naar de EU te reizen om die aanvraag te kunnen doen. Omdat verzoeker bij de geboorte van zijn kind aanwezig wil zijn, wil verzoeker voor 27 november 2018 naar Nederland reizen.
2.2
Verweerder heeft ter zitting uitgelegd hoe hij omgaat met de situatie van een derdelander die zich buiten het EU-grondgebied bevindt en stelt een verblijfsrecht te ontlenen aan het Chavez-arrest. In die gevallen verleent verweerder een zogenaamd faciliterend visum aan de derdelander om naar de EU te reizen en daar te laten toetsen of hem verblijfsrecht toekomt. Dat visum wordt alleen afgegeven als de aanvrager voldoet aan de criteria die volgens verweerder voortvloeien uit het Chavez-arrest. Dat zijn de volgende drie criteria:
- er moet een minderjarig kind zijn dat EU-burger is;
- er moet vaststaan dat de derdelander de ouder is van dat kind;
- er moet vaststaan dat de derdelander ouder daadwerkelijk zorgtaken verleent ten opzichte van het kind.
Als voldaan is aan die criteria verleent verweerder een faciliterend visum. In Nederland kan de derdelander dan vervolgens een aanvraag indienen om zijn verblijfsrecht vastgesteld te krijgen. Dat gebeurt als, zoals volgt uit onder andere het Chavez-arrest, wordt geoordeeld dat een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen ouder en kind bestaat dat het kind gedwongen wordt het EU-grondgebied te verlaten als de derdelander-ouder hier niet kan verblijven. In dat geval wordt het kind immers het effectieve genot van de essentie van haar EU-rechten [2] ontzegd.
2.3
Verweerder heeft verzoeker dit visum geweigerd omdat niet is voldaan aan de voorwaarden. Het kind is nog niet geboren, dus er is geen sprake van een minderjarige EU-burger en een derdelander-ouder die zorgtaken verleent. Het gaat bij het Chavez-arrest om de situatie van een afgeleid verblijfsrecht, dat wordt ontleend aan de rechten van de minderjarige EU-burger. Die rechten bestaan pas vanaf de geboorte van die EU-burger.
2.4
Verzoeker is het niet eens met deze beslissing van verweerder om de volgende redenen:
- Het klopt niet dat de rechten van een kind pas bestaan vanaf de geboorte. Artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een kind als reeds geboren wordt aangemerkt als zijn belang dit vordert. Verzoeker heeft rechtspraak aangehaald waarin dit artikel wordt toegepast. Het belang van verzoekers ongeboren kind vordert toepassing hiervan, omdat de aanwezigheid van verzoeker bij de geboorte en de periode direct daarna van belang is voor de ontwikkeling van het kind. Het kind is bovendien levensvatbaar vanaf 24 weken.
- Verweerders beslissing is niet in overeenstemming met artikel 3 van het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Daaruit volgt dat het belang van het kind voorop moet staan bij deze beslissing. Ook hier verwijst verzoeker naar het belang van de aanwezigheid van de vader bij en na de geboorte. Verzoeker heeft dit belang onderbouwd met artikelen waarin deskundigen dit belang stellen.
- De beslissing schendt het evenredigheidsbeginsel.
Beoordeling van het geschil
3.1
Aan de orde is of rechten aan het Chavez-arrest kunnen worden ontleend in het geval van een nog ongeboren EU-burger. Uit het enkele feit dat in de tot nu toe bekende rechtspraak altijd sprake is geweest van al geboren kinderen volgt op zichzelf niet dat het geen betrekking kan hebben op ongeborenen. [3] Maar verzoeker beroept zich op een verblijfsrecht dat is afgeleid van het EU-recht van zijn kind om zich vrij op het EU-grondgebied te kunnen verplaatsen en daar te kunnen verblijven (zoals volgt uit het eerdergenoemde artikel 20 van het VWEU). Aan een ongeboren kind komt dat recht niet toe; het kan zich niet verplaatsen of ergens (zelfstandig) verblijven. Het volgt het verblijf van de Nederlandse moeder. De rechtbank is het daarom met verweerder eens dat het afgeleide verblijfsrecht van verzoeker (nog) niet bestaat. Het Nederlands BW heeft daar geen invloed op. Door verzoeker is geen Unierechtelijk belang gesteld waardoor toch moet worden aangenomen dat aan het Chavez-arrest rechten kunnen worden ontleend in het geval van een ongeborene. Uit het arrest zelf vloeit dit ook niet voort.
3.2
Verder is de rechtbank met verweerder van oordeel dat artikel 3 van het IVRK en artikel 24, tweede lid, van het handvest van de grondrechten van de EU geen rechtstreeks toepasbare normen inhouden. Uit deze artikelen vloeit voort dat verweerder bij het nemen van beslissingen over kinderen de belangen van het kind voorop moet zetten. Het kan in het belang van het kind zijn dat de vader bij en na de bevalling aanwezig is. Maar in dit geval gaat het om het vaststellen van een declaratoir afgeleid verblijfsrecht dat voortvloeit uit de rechten van artikel 20 van het VWEU. Dat recht is er (nog) niet. Een beroep op deze artikelen maakt dit niet anders. Hetzelfde geldt voor het beroep dat verzoeker heeft gedaan op het evenredigheidsbeginsel. Verzoeker heeft niet uiteengezet hoe dat beginsel is geschaad in het licht van dit feitencomplex, waarbij het afgeleide verblijfsrecht nog niet bestaat.
4. Het bezwaar heeft daarom geen redelijke kans van slagen. De rechtbank wijst het verzoek om voorlopige voorziening daarom af. Voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Pier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 november 2018.
griffier, voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Het arrest Chavez-Vilchez e.a. tegen de bevoegde Nederlandse autoriteiten van het Hof van
2.De rechten die zijn vastgelegd in artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), Rome, 25 maart 1957
3.Analoog aan de uitspraak van 7 maart 2012 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2012:BV8631: het feit dat de feitelijke situatie in de arresten van het Hof anders was betekent op zichzelf niet dat die arresten geen betekenis hebben.