ECLI:NL:RBDHA:2018:14123
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag faciliterend visum voor vader van ongeboren kind in het kader van het Chavez-arrest
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 november 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een vader van een ongeboren kind. De vader, verzoeker, had een aanvraag ingediend voor een faciliterend visum om naar Nederland te kunnen reizen en een verblijfsrecht aan te vragen op basis van het Chavez-arrest. De rechtbank oordeelde dat een ongeboren kind geen verblijfsrecht kan ontlenen aan artikel 20 van het VWEU, omdat het kind zich niet zelfstandig kan verplaatsen of verblijven. Het verblijfsrecht volgt het verblijf van de moeder, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank stelde vast dat er geen afgeleid verblijfsrecht voor de vader kan bestaan zolang het kind nog niet geboren is.
De rechtbank behandelde de argumenten van verzoeker, die stelde dat de rechten van een kind reeds vanaf de conceptie bestaan en dat het belang van het kind voorop moet staan volgens het IVRK. De rechtbank oordeelde echter dat de rechten van een ongeboren kind niet gelijkgesteld kunnen worden aan die van een geboren kind in het kader van het EU-recht. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de visumaanvraag door de minister van Buitenlandse Zaken terecht was, omdat niet voldaan was aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een faciliterend visum. De rechtbank wees het verzoek om voorlopige voorziening af en stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht.