ECLI:NL:RBDHA:2018:14119

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2951
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf om medische redenen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Surinaamse nationaliteit houder, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland met als doel medische behandeling. De aanvraag werd op 13 november 2017 afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 22 maart 2018 door de Staatssecretaris kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar beide partijen zijn niet verschenen tijdens de zitting.

De rechtbank overwoog dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor het doel en de omstandigheden van zijn verblijf in Nederland. Eiser had slechts een verklaring van een psychiater in Suriname overgelegd, maar geen gedetailleerd behandelplan of bewijs dat Nederland het meest geschikte land was voor zijn medische behandeling. De rechtbank benadrukte dat de Staatssecretaris een ruime beoordelingsruimte heeft bij het beoordelen van visumaanvragen en dat eiser niet had aangetoond dat hij voldoende sociale en economische binding had met Suriname om een tijdige terugkeer te waarborgen.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de afwijzing van de visumaanvraag door de Staatssecretaris gerechtvaardigd was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter J.M. Ghrib, in aanwezigheid van griffier R. Kroon-Overdijk, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/2951

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 22 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen zijn, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1981 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Op 13 november 2017 heeft eiser een aanvraag voor een visum voor kort verblijf bij referent ingediend. Het doel van het bezoek is medische behandeling.
2. Verweerder heeft de aanvraag voor een visum kort verblijf afgewezen omdat eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond.
3. Eiser kan zich met deze beslissing niet verenigen. Het medische doel van de reis is onderbouwd met het rapport van psychiater K. Pelswijk van het Psychiatrisch Centrum Suriname. Uit dit rapport blijkt dat de steun van en het contact met zijn familie cruciaal is, omdat het blijk geeft van een vooruitgang in het psychisch beeld. De familie is in staat om eiser van financiële steun te voorzien en zijn medische kosten te dekken. Eiser is wel degelijk van plan terug te keren naar Suriname als de psychische problemen verholpen zijn. Nederland is het aangewezen land voor behandeling gezien de ziekte, het genezingsproces en de aanwezigheid van familie hier te lande. In Suriname is geen adequate medische zorg en behandeling voorhanden. De overheid mag zich niet mengen in het familieleven van eiser, en daarom doet eiser een beroep op artikel 8 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM). Van sociale binding met Suriname is sprake, nu eiser diverse familieleden en vrienden in Suriname heeft en voornemens is na zijn herstel zijn leven weer op te pakken.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Verweerder komt bij de beoordeling of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum een ruime beoordelingsruimte toe. Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013 (ECLI:EU:C:2013:862). Bij die beoordeling laat verweerder zich mede leiden door de intensiteit van de sociale en de economische binding van een vreemdeling met het land van herkomst. Al naar gelang de sociale en/of economische binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de vreemdeling tijdig terug te keren toe- of afnemen. De rechter kan dit oordeel van verweerder slechts terughoudend toetsen.
4.2
Ingevolge artikel 14, eerste lid, onder a van de Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Hierna: de Visumcode), wordt van aanvragers van een eenvormig visum verlangd dat zij documenten verstrekken waaruit het doel van de reis blijkt. Bijlage II bij de Visumcode bevat een niet-limitatieve lijst van bewijsstukken die aanvragers dienen te overleggen. Op grond van Onderdeel A, zesde lid van Bijlage II bij de Visumcode moet in geval van reizen om medische redenen een officieel document van de medische instelling waaruit blijkt dat medische behandeling in deze instelling noodzakelijk is en bewijs van voldoende financiële middelen om de behandeling te betalen overgelegd worden.
4.3
Eiser wenst medische behandeling in Nederland. De rechtbank stelt vast dat eiser, afgezien van een verklaring van een psychiater in Suriname, zijn verzoek verder niet met stukken heeft onderbouwd. Ook heeft eiser op geen enkele wijze onderbouwd dat Nederland het meest aangewezen land is voor zijn medische behandeling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser het doel en de omstandigheden van zijn verblijf onvoldoende heeft aangetoond. Verweerder heeft bij zijn beoordeling mogen betrekken dat eiser zijn verzoek om medische behandeling in Nederland slechts met één stuk heeft onderbouwd en dat eiser, nu hij al 14 jaar in Suriname wordt behandeld, niet aannemelijk heeft gemaakt dat Nederland het aangewezen land is voor medische behandeling. Voorts heeft verweerder niet ten onrechte bij zijn oordeel betrokken dat eiser geen behandelplan voor behandeling in Nederland heeft overgelegd en op geen enkele wijze heeft aangetoond dat zijn familie in staat is om in de te verwachten medische kosten te voorzien. De garantstellers beschikken weliswaar over aantoonbaar voldoende middelen om eisers reis en verblijf te bekostigen, maar er is niet aannemelijk gemaakt dat zij ook voldoende middelen beschikbaar hebben om in de medische kosten van eiser te voorzien. Het feit dat de familie van eiser in Nederland woont is onvoldoende, nu de overgelegde medische verklaring onvoldoende onderbouwt dat eiser in de aanwezigheid van zijn familie moet verkeren om van zijn medische klachten af te komen. Ook heeft verweerder niet ten onrechte in het feit dat eiser familie in Nederland heeft geen aanleiding gezien om op grond van artikel 8 van het EVRM een visum te verstrekken. Eiser heeft immers op geen enkele wijze bijzondere omstandigheden aangevoerd.
4.4
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijk heeft kunnen stellen dat onvoldoende sprake is van sociale en economische binding met Suriname om een tijdige terugkeer redelijkerwijs te waarborgen. Eiser heeft immers niet betwist dat geen sprake is van economische binding met Suriname. Verder heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser niet de verantwoordelijkheid voor een eigen gezin draagt, geen zorgplicht heeft en ook niet is gebleken van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die een tijdige terugkeer naar Suriname zouden kunnen waarborgen.
5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft verweerder de aanvraag af kunnen wijzen. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon-Overdijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.