ECLI:NL:RBDHA:2018:14118

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3688
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 november 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Syrische nationaliteit, heeft samen met zijn referente, die een verblijfsvergunning asiel heeft, een aanvraag ingediend. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser de feitelijke gezinsband met referente niet aannemelijk kon maken. Verweerder heeft in zijn besluit tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiser en referente meegewogen, evenals de omstandigheden rondom de legalisatie van de overgelegde documenten die het huwelijk zouden aantonen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de documenten die door eiser zijn overgelegd, waaronder een verklaring van de shariarechtbank, zijn onderzocht en op uiterlijke kenmerken echt zijn bevonden. Echter, de rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden heeft gesteld dat aan deze documenten geen doorslaggevende waarde kan worden gehecht, omdat de inhoud niet op echtheid kan worden gecontroleerd en de documenten pas zijn gelegaliseerd nadat eiser en referente Nederland hadden verlaten. De rechtbank concludeert dat de gezinsband tussen eiser en referente niet aannemelijk is gemaakt en verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering in asielzaken en de rol van tegenstrijdige verklaringen in de beoordeling van de feitelijke gezinsband. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/3688

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Yousef),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel afgewezen.
Bij besluit van 7 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens eiser is voorts referente, [referente] verschenen. Als tolk is verschenen L. Makkadam. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1990 en heeft de Syrische nationaliteit. Aan referente is met ingang van 12 januari 2017 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Op 14 februari 2017 heeft referente namens eiser een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser de feitelijke gezinsband met referente niet aannemelijk heeft gemaakt. Bij de aanmelding bij UNHCR is doorgegeven dat referente alleenstaand is. Bij het gehoor met de gehele familie van referente is door de moeder van referente verklaard dat er gesprekken plaatsvonden over een verloving tussen eiser en referente, maar dat nog zeker geen sprake was van een huwelijk. Ook heeft referente tegenstrijdige verklaringen over het huwelijk, hoe de familie dat te weten is gekomen, en wie er bij het huwelijk aanwezig waren afgelegd. Tot slot is referente niet in staat gebleken duidelijkheid te verschaffen over welke gebeurtenis zou hebben plaatsgevonden op 15 augustus 2015 en wat precies door de shariarechtbank zou zijn bekrachtigd in de uitspraak van 27 december 2016. Er zijn meerdere documenten overgelegd die het bestaan van huwelijk zouden aantonen. Deze documenten zijn onderzocht en op uiterlijke kenmerken echt bevonden. Alle documenten zijn echter afgegeven en/of gelegaliseerd nadat referente zich al in Nederland bevond, waardoor niet kan worden uitgegaan van een huwelijk op het moment dat referente in Nederland arriveerde.
3. Eiser en referente kunnen zich met deze beslissing niet verenigen. De overgelegde documenten ter onderbouwing van het huwelijk zijn onderzocht en echt bevonden. Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat deze stukken zijn meegewogen bij de beoordeling of sprake is van een feitelijke gezinsband. Daarnaast is ten onrechte betoogd dat niet kan worden uitgegaan van een huwelijk omdat de documenten zijn gelegaliseerd. Het al dan niet legaliseren is geen vereiste om de familieband aan te tonen. Eisers betwisten voorts dat sprake is van een schijnhuwelijk. Referente betwist dat sprake is van tegenstrijdige verklaringen. Zij was bang voor de reactie van haar ouders en had daarom geen andere keuze dan te zwijgen over haar huwelijk tijdens het gehoor met de familie in Turkije. Andere verklaringen berusten op een misverstand, en bevatten daarom geen tegenstrijdigheden. Er had voorts een identificerend gehoor met eiser moeten plaatsvinden. Eisers menen dat verweerder in casu op het bezwaarschrift heeft beslist voor referente werd gehoord, wat een schending van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht met zich meebrengt. Tot slot stellen eisers zich op het standpunt dat indien verweerder geen huwelijk aan wil nemen, er in elk geval sprake is van een partnerschapsrelatie die gelijk is aan een huwelijk.
4. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat aan de overgelegde documenten geen waarde kan worden gehecht. Vast staat dat eiser stelt met referente te zijn gehuwd op 15 augustus 2015. Ter onderbouwing van het gestelde huwelijk heeft eiser een verklaring bevestiging huwelijk van de shariarechtbank van 27 december 2016, een uittreksel uit het familieregister van 19 januari 2017 en een verklaring uit het huwelijksregister van 19 januari 2017 overgelegd. Alle documenten zijn kort na hun afgifte datum gelegaliseerd door het Syrische ministerie van buitenlandse zaken. Alle documenten zijn vervolgens door Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst onderzocht. Daarbij is geconstateerd dat de opmaak en afgifte van alle documenten in orde is. Over de juistheid van de inhoud kunnen geen uitspraken worden gedaan. In de uitspraak van de shariarechtbank wordt de huwelijksdatum van 15 augustus 2015 bevestigd.
4.1
In lijn met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 oktober 2018 is de rechtbank van oordeel dat uit het thematisch ambtsbericht documenten Syrië van 9 oktober 2017 blijkt dat een in Syrië gesloten religieus huwelijk dat is voltrokken of bekrachtigd door een shariarechtbank, in Syrië in beginsel rechtsgeldig is. Voor de Syrische autoriteiten geldt de datum die de shariarechtbank bepaalt als officiële huwelijksdatum, en daarom moet ingevolge artikel 10:31, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek in beginsel van de rechtsgeldigheid van het desbetreffende huwelijk vanaf die datum worden uitgegaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte geen waarde aan de overgelegde documenten heeft gehecht omdat de inhoud niet op echtheid kan worden gecontroleerd en alle stukken pas zijn gelegaliseerd toen eiser en referente beiden Syrië al hadden verlaten. Verweerder heeft hierbij naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte overwogen dat niet valt uit te sluiten dat de documenten op bestelling zijn vervaardigd, nu daarnaast ook uit het Algemeen Ambtsbericht blijkt dat er een bloeiende markt is voor documenten die zowel kunnen zijn nagemaakt als zijn vervalst.
4.2
Uit de bewoording van het vierde lid van artikel 10:31 van het BW valt voorts op te maken dat een huwelijk wordt vermoed rechtsgeldig te zijn indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit. Deze bewoording laat ruimte aan verweerder om naast de huwelijksverklaring ook andere factoren mee te wegen bij de beoordeling of sprake is van een feitelijke gezinsband. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in onderhavig geval – naast de overgelegde documenten – ook de tegenstrijdige verklaringen van referente en haar familie over het al dan niet bestaan van een huwelijk heeft meegewogen. Zo heeft referente zowel bij de UNHCR in juli 2016 als ten tijde van het gehoor met de IND in december 2016 in Turkije verklaard dat zij ongehuwd is, terwijl zij bij de onderhavige aanvraag stelt al sinds 15 augustus 2015 gehuwd te zijn met eiser. De verklaring dat referente niet in het bijzijn van haar ouders durfde te verklaren over haar huwelijk, is door verweerder niet ten onrechte niet overtuigend geacht, gelet op het feit dat referente in onderhavige procedure heeft verklaard dat haar familie bij het huwelijk aanwezig was. In beroep is voorts een afschrift van de facebookpagina van referente overgelegd, waarop vermeld staat dat referente sinds 30 december 2016 verloofd is met eiser. Dat referente ter zitting heeft verklaard dat haar facebookpagina alleen zichtbaar was voor vrienden en niet voor haar familie, is geen afdoende verklaring voor het feit dat referente eerder heeft verklaard al in augustus 2015 gehuwd te zijn.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden gesteld dat de tegenstrijdigheden van zodanig gewicht zijn, dat aan de echt bevonden documenten geen doorslaggevende waarde toekomt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder voorts op goede gronden gesteld dat de gezinsband tussen eiser en referente niet aannemelijk is gemaakt. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon - Overdijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.