Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiseres] ,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,(gemachtigde: mr. S. Naarendorp)
Procesverloop
Overwegingen
Het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit
Het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 14 februari 2018
In het bestreden besluit heeft verweerder zich ten overvloede op het standpunt gesteld dat eiseres ook geen familierechtelijke documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van haar huwelijk, en dat zij geen verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van deze documenten. De overgelegde kopie van een kerkelijke huwelijksakte acht verweerder onvoldoende om het huwelijk aan te tonen.
Verder voert eiseres aan dat verweerder met een DNA-onderzoek de familierechtelijke relatie had kunnen vaststellen tussen referent en [dochter] , en tussen eiseres en [dochter] . Daaruit kan vervolgens ook de familierechtelijke relatie tussen referent en eiseres blijken.
Eiseres verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1637).
Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de kerkelijke huwelijksakte niet is ingeschreven bij de Eritrese autoriteiten en dat ook al daarom met de huwelijksakte het huwelijk niet kan worden aangetoond. Daar komt volgens verweerder bij dat eiseres haar gestelde identiteit niet heeft aangetoond. Ook daarom zal een nader onderzoek naar de originele kerkelijke huwelijksakte niet tot een wijziging van zijn standpunt over de gestelde gezinsband leiden.
In de brief van VluchtelingenWerk Nederland van 24 april 2017 bij de aanvraag van referent is al gesteld dat referent beschikt over een kerkelijke huwelijksakte. Dat die huwelijksakte in kopie bij die brief was gevoegd, betekent niet dat er grond was om zonder meer aan te nemen dat referent ook alleen over een kopie van de huwelijksakte beschikte. Verweerder heeft referent immers niet gevraagd het origineel van de huwelijksakte alsnog te overleggen. Verweerder had referent weliswaar eerder, in zijn brief van 7 april 2017, in de gelegenheid gesteld om originele documenten op te sturen, maar daarin heeft hij alleen gevraagd om een originele huwelijksakte die is afgegeven door de autoriteiten.
Verweerder heeft zich vervolgens in het primaire besluit op het standpunt gesteld dat de aanvraag wordt afgewezen, omdat eiseres geen officiële documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van haar gestelde identiteit en daarom de gestelde familierechtelijke relatie niet heeft beoordeeld. Verweerder had reeds daarom de kerkelijke huwelijksakte niet in zijn beoordeling betrokken. Daarom was er voor eiseres op dat moment geen aanleiding om in bezwaar alsnog het origineel van de huwelijksakte te overleggen.
Eerst in het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij de kerkelijke huwelijksakte niet op echtheid heeft kunnen laten onderzoeken, omdat die in kopie is overgelegd. Ook in bezwaar heeft verweerder eiseres niet gevraagd of zij de originele kerkelijke huwelijksakte kan overleggen.
Gelet op de nieuwe vaste gedragslijn[…]
had de staatssecretaris de door de vreemdeling overgelegde kerkelijke huwelijksakte bij zijn beoordeling moeten betrekken en moeten beoordelen of hij dit document als substantieel bewijs beschouwt van de gestelde familierelatie. De staatssecretaris heeft dit niet gedaan. Verder had hij, als hij de huwelijksakte als substantieel bewijs beschouwt, moeten beoordelen of de vreemdeling in aanmerking komt voor aanvullend onderzoek ook al heeft zij haar identiteit niet aangetoond met officiële documenten. Aanvullend onderzoek is immers onder meer mogelijk als een vreemdeling substantieel bewijs van zijn identiteit in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten heeft overgelegd. Uit het besluit valt echter niet af te leiden dat de staatssecretaris bereid is geweest om onofficiële documenten te betrekken bij zijn beoordeling of de vreemdeling haar identiteit aannemelijk heeft gemaakt. […]”
De beroepsgrond slaagt.
Beslissing
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in verband met het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, tot een bedrag van € 125,25;