ECLI:NL:RBDHA:2018:14019
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T. Sleeswijk Visser-de Boer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag visum kort verblijf op basis van onvoldoende middelen en binding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 november 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een visum kort verblijf door eiseres, een Marokkaanse vrouw die in Egypte verbleef. Eiseres had de aanvraag ingediend om haar echtgenoot, referent, in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken, omdat eiseres niet voldoende middelen had aangetoond voor de duur van haar verblijf en er twijfels bestonden over haar voornemen om Nederland te verlaten voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het visum. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat zij wel voldeed aan het middelenvereiste en dat zij ten onrechte niet was gehoord in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechtbank overwoog dat de minister zich voldoende gemotiveerd had opgesteld en dat eiseres niet had aangetoond dat zij zelfstandig aan het middelenvereiste voldeed. Ook werd vastgesteld dat eiseres onvoldoende sociale en economische binding had met Marokko of Egypte, wat haar terugkeer na het verblijf in Nederland in twijfel trok. De rechtbank volgde niet het standpunt van eiseres dat haar beroep op artikel 8 EVRM niet correct was behandeld, en concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een positieve verplichting voor de minister met zich meebrachten om het visum te verlenen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 november 2018.