ECLI:NL:RBDHA:2018:14017

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
27 november 2018
Zaaknummer
09/777042-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging, vernieling en mishandeling door een jeugdige verdachte in een jeugdinstelling

Op 15 november 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een jeugdige verdachte, geboren in 2001, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, vernieling en mishandeling. De zaak werd behandeld in tegenspraak op 1 november 2018. De officier van justitie, mr. R.K. Nanhkoesingh, eiste een PIJ-maatregel, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.W. Kuiper, pleitte voor vrijspraak van de bedreiging en een minder zware maatregel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten, met name de bedreiging van een medewerker van de jeugdinstelling Schakenbosch met een mes, en twee vernielingen. De rechtbank vond de bedreiging bewezen op basis van getuigenverklaringen en de omstandigheden waaronder deze plaatsvond. De verdachte had een mes getoond en dreigende woorden geuit, wat leidde tot redelijke vrees bij de aangever. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn achtergrond en psychische problemen, in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. Uiteindelijk werd een werkstraf van 100 uur opgelegd, waarvan 50 uur voorwaardelijk, met als voorwaarde begeleiding door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De rechtbank verklaarde de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van behandeling voor de verdachte, gezien zijn problematische achtergrond en de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Meervoudige kamer (jeugd)strafzaken
Parketnummer 09/777042-18, 09/143491-18 (t.t.g.) en 09/144101-18 (t.t.g.)
Tul 09/211679-17, 05/019253-16 en 10/811280-16
Datum uitspraak: 15 november 2018
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft dit vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] , [geboorteland] op [geboortedag] 2001,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaken zijn op de zitting van 1 november 2018 behandeld.
De officier van justitie in deze zaken was mr. R.K. Nanhkoesingh en de raadsvrouw van de verdachte mr. M.W. Kuiper.

2.De tenlastelegging

Er zijn drie dagvaardingen waarop te lezen staat van welke feiten de verdachte wordt verdacht. Al deze feiten zijn tegelijkertijd op de zitting behandeld.
De rechtbank heeft de dagvaardingen genummerd als dagvaarding 1, 2 en 3.
Op dagvaarding 1 (met parketnummer 09/777042-18) staan een bedreiging (feit 1), een vernieling van een toegangsdeur (feit 2) en een vernieling van een paal met straatnaambord (feit 3). Op dagvaarding 2 (met parketnummer 09/143491-18) staat een mishandeling van een ambtenaar in functie. Op dagvaarding 3 (met parketnummer 09/144101-18) staat een belediging van een ambtenaar in functie.
Al deze feiten staan beschreven in een bijlage bij dit vonnis (bijlage 1).

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd de verdachte te veroordelen voor alle feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank gevraagd om de verdachte vrij te spreken van de bedreiging met het mes. De verdachte heeft het mes wel kort laten zien, maar wilde daarmee de medewerkers van de instelling alleen maar op afstand houden. De verdachte heeft nooit de bedoeling gehad iemand te bedreigen. De raadsvrouw heeft de rechtbank ten slotte gevraagd de gedragingen van de verdachte te zien in het licht van zijn belaste verleden.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank vindt de feiten die de verdachte heeft bekend te hebben gepleegd, wettig en overtuigend bewezen. Dit zijn de feiten 2 en 3 van dagvaarding 1 (twee vernielingen) en de feiten van dagvaarding 2 en 3 (mishandeling van een ambtenaar in functie en belediging van een ambtenaar in functie). Aangezien de verdachte de feiten heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit, kan de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die zij gebruikt. Dat heeft de rechtbank gedaan in bijlage 2.
Omdat de raadsvrouw de rechtbank heeft gevraagd de verdachte vrij te spreken van feit 1 (de bedreiging met een mes), heeft de rechtbank hierna opgeschreven of zij vindt dat de verdachte voor dit feit moet worden veroordeeld of vrijgesproken. [1]
Feit 1, bedreiging op 23 juli 2018 te Leidschendam-Voorburg
De [aangever] , heeft aangifte gedaan van bedreiging. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij huismeester is bij de jeugdinstelling Schakenbosch in Leidschendam (gemeente Leidschendam-Voorburg). In de nacht van 23 juli 2018 op 24 juli 20918 rond middernacht hoorde hij gebonk uit de richting van groep 7 komen. De aangever zag dat de verdachte voor de deur van groep 7 stond en dat het raam van de deur kapot was en er een paal met een straatnaambord op de grond lag, vlakbij de kapotte ruit. De aangever zag dat de verdachte zijn kant op kwam lopen en dat hij erg gespannen was. De aangever stond op ongeveer één à anderhalve meter bij de verdachte vandaan en hij zag dat de verdachte een mes in zijn handen had, dit mes naar voren stak in zijn richting en naar hem toe gericht hield. De aangever hoorde de verdachte roepen ‘ga achteruit, of ik steek je! Ik ga hem gebruiken hoor!’. [2]
[getuige] , begeleider bij Schakenbosch, heeft bij de politie verklaard dat hij op 23 juli 2018 rond 23.50 uur tumult hoorde bij groep 7. Hij hoorde stemmen en glasgerinkel. Samen met twee collega’s, waaronder [aangever] , is hij in de richting van het geluid gelopen. De getuige zag daar de verdachte en hij zag dat hij een glimmend voorwerp in zijn hand hield dat erg op een mes leek, Het glimmende deel was ongeveer 20 cm lang.
Hij hoorde dat de verdachte naar hen riep ‘ik ga hem gebruiken, ik ga hem gebruiken’. Terwijl hij dat riep zwaaide hij met het voorwerp in hun richting. [3]
Op de zitting heeft de verdachte verteld dat hij zijn vriendin, die in groep 7 van Schakenbosch verbleef, wilde bevrijden. Ze hadden afgesproken om samen weg te lopen. Hij zocht iets om de deur mee open te maken en heeft toen een mes gepakt. Het lukte hem echter niet om de deur daarmee te openen. Nadat hij met een paal de ruit van de deur kapot had gemaakt, kwamen drie medewerkers naar hem toe die hem vroegen wat hij aan het doen was. Hij heeft het mes aan de medewerkers laten zien. [4] Dit deed hij zodat de medewerkers wisten dat hij iets scherps bij zich had.
Voor de rechtbank is het duidelijk dat de verdachte de bewuste avond een mes bij zich had en dat hij dat mes heeft laten zien aan de medewerkers van Schakenbosch, waaronder ook de aangever. De rechtbank vindt het daarbij ook bewezen dat hij het mes in de richting van onder andere de aangever heeft gehouden en daarbij heeft geroepen: ‘ga achteruit, of ik steek je’ en ‘ik ga hem gebruiken hoor’, of woorden die daar op lijken. De aangever en de getuige hebben daar immers allebei over verteld. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan hun verklaring te twijfelen, omdat niet valt in te zien waarom zij daarover zouden liegen. Dat de verdachte het mes alleen in zijn broeksriem zou hebben gehouden, zoals de verdachte heeft verklaard, vindt de rechtbank dan ook niet geloofwaardig.
De gedragingen van de verdachte en de dingen die hij daarbij heeft geroepen zijn van dien aard en onder zodanige omstandigheden gedaan dat de rechtbank vindt dat de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd.
De rechtbank heeft in dit verband onder meer in aanmerking genomen dat de verdachte het mes niet alleen heeft laten zien, maar ook in de richting van de aangever heeft gehouden en daarbij heeft geroepen ‘ga achteruit, of ik steek je!’, of soortgelijke woorden, en dat hij een gespannen indruk maakte. Ook had hij net met een paal de glazen deur van nummer 7 kapotgeslagen. Gelet hierop vindt de rechtbank dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank vindt dat alle feiten op de dagvaardingen bewezen kunnen worden. De rechtbank is er ook van overtuigd dat de verdachte al deze feiten heeft gepleegd.
De tekst van deze bewezenverklaring staat in bijlage 3 bij dit vonnis.

4.De strafbaarheid van de feiten

De feiten die de verdachte heeft gepleegd, zijn strafbare feiten. Uit niets blijkt dat deze feiten niet strafbaar zouden zijn.
In de beslissing hieronder staat hoe deze feiten in de wet worden beschreven.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is ook strafbaar voor het plegen van deze feiten, omdat nergens uit volgt dat de verdachte niet strafbaar is.
Het onderzoek van de psycholoog en de psychiater heeft zich alleen gericht op de drie feiten die op dagvaarding 1 staan. De psycholoog en de psychiater zijn van mening dat de vernieling van de toegangsdeur (feit 2) en van de paal met daaraan het straatnaambord
(feit 3) in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend vanwege de stoornissen die bij de verdachte zijn vastgesteld en die er ook al waren op het moment van het plegen van de feiten. De psycholoog en de psychiater hebben zich niet uitgelaten over de bedreiging met het mes omdat de verdachte dat heeft ontkend.
De rechtbank stelt vast dat alle bewezenverklaarde feiten vlak na elkaar, in een periode van drie dagen zijn begaan. Gelet op de inhoud van de rapporten van de psycholoog en de psychiater gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte bij het plegen van deze feiten leed aan de bij hem vastgestelde stoornissen. De rechtbank is daarom van oordeel dat alle feiten in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd om de verdachte een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: pij-maatregel) op te leggen, zodat de verdachte behandeld kan worden. Andere, minder ingrijpende manieren om hem te laten behandelen hebben volgens de officier van justitie geen kans van slagen. De verdachte verblijft al geruime tijd in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp en de behandeling daar verloopt al heel moeilijk. De maatschappij moet beschermd worden en ook de verdachte moet volgens de OvJ tegen zichzelf in bescherming worden genomen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat de pij-maatregel een te zware maatregel is gezien de ernst van de feiten en het beperkte strafblad van de verdachte. Er zijn minder ingrijpende mogelijkheden om de verdachte te laten behandelen, ook omdat hij daar de noodzaak van inziet. Verder zal de verdachte in een justitiële jeugdinrichting negatief beïnvloed worden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Om te bepalen welke straf en/of maatregel voor de verdachte gepast is, kijkt de rechtbank naar de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder ze zijn begaan en ook naar de persoon van de verdachte.
De verdachte heeft een werknemer van Schakenbosch bedreigd met een mes. Hij heeft zich helemaal niet afgevraagd hoe het was voor deze medewerker om zo bedreigd te worden.
De medewerker heeft zelf verklaard dat hij erg geschrokken en bang was.
De verdachte heeft diezelfde avond ook een deur en een paal met daaraan een straatnaambord vernield. Het kost veel geld om alles wat kapot is gemaakt te repareren en het zorgt bij de bewoners en medewerkers van de instelling ook voor onrust en gevoelens van onveiligheid.
De verdachte heeft verder een controleur van de HTM mishandeld door hem met zijn vuist in het gezicht te slaan. Dit heeft de aangever pijn gedaan. Ambtenaren moeten hun werk kunnen doen zonder dat zij met geweld te maken krijgen.
Ten slotte heeft de verdachte een agent beledigd door nare, kwetsende woorden tegen hem te zeggen. Ook hier geldt dat agenten hun werk moeten kunnen doen zonder dat zij respectloos worden behandeld.
Volgens het Uittreksel Justitiële Documentatie, het strafblad van de verdachte, is hij drie keer eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor diefstal van een fiets, winkeldiefstal en poging tot diefstal door middel van inklimming. Dit zijn de drie voorwaardelijke straffen waarvan nu de tenuitvoerlegging is gevraagd.
De rechtbank heeft de rapporten gelezen van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), de psychiater en de psycholoog.
In al deze rapporten komt naar voren dat de verdachte in zijn vroege jeugd bijzonder veel nare dingen heeft meegemaakt en dat dit van grote invloed is op zijn gedrag en ontwikkeling. Verder is duidelijk geworden dat de verdachte al geruime tijd in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp verblijft.
In het rapport van de psychiater van 28 oktober 2018 leest de rechtbank dat er veel problemen zijn in de ontwikkeling van de verdachte. Er is onder andere sprake van een normoverschrijdende gedragsstoornis, zwakbegaafdheid en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische, borderline en antisociale trekken. Er is verder sprake van een stoornis in cannabisgebruik die nu niet of minder actief is omdat de verdachte in een instelling woont waar hij wordt aangestuurd. Als voorlopige diagnose wordt een Post Traumatische Stress Stoornis (hierna: PTSS) genoemd.
De psycholoog heeft in het rapport van 29 oktober 2018, met uitzondering van de stoornis in het cannabisgebruik, dezelfde diagnoses als de psychiater gesteld en heeft daarbij genoemd dat er bij de verdachte sprake is van een zeer bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling.
De Raad en de psycholoog achten de kans op herhaling hoog. De psychiater heeft aangegeven dat wanneer feit 1, de bedreiging, bewezen wordt verklaard, de kans op herhaling van agressie hoog is.
De psycholoog en de psychiater adviseren de rechtbank om de verdachte een pij-maatregel op te leggen, zodat hij de behandeling kan krijgen die hij nodig heeft na alles wat er in zijn leven is gebeurd en zodat hij leert omgaan met zijn stoornissen.
De rechtbank heeft op de zitting van de Raad vernomen dat geen strafadvies kan worden gegeven omdat er onvoldoende tijd was om de rapporten van de psychiater en psycholoog te bestuderen en te bespreken.
Namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering is ter zitting naar voren gebracht dat vanwege de ernst van de problematiek bij de verdachte, niet verwacht wordt dat wezenlijke gedragsverandering kan plaatsvinden met minder ingrijpende maatregelen dan de pij-maatregel. Ten aanzien van het al dan niet opleggen van die maatregel wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De op te leggen straf
De rechtbank maakt zich, net als de deskundigen, zeer grote zorgen over de ontwikkeling van de verdachte. Er zijn meerdere zeer ernstige stoornissen bij de verdachte vastgesteld. Een uitgebreid en langdurig behandeltraject is nodig om ervoor te zorgen dat de verdachte zich beter kan ontwikkelen en niet opnieuw de fout in gaat. Alles wat er in de afgelopen jaren is gedaan, is niet genoeg geweest om dat te realiseren.
De rechtbank stelt zichzelf de vraag of dit ertoe moet leiden dat de pij-maatregel moet worden opgelegd. De rechtbank vindt van niet. Deze maatregel is te zwaar, gezien de relatief beperkte ernst van de feiten waarvoor de verdachte wordt veroordeeld en het relatief beperkte strafblad van de verdachte. De rechtbank merkt in dit verband op dat de verdachte nog nooit een onvoorwaardelijke straf heeft gekregen.
De Raad heeft op de zitting gevraagd de behandeling van het onderzoek aan te houden zodat de Raad alsnog een strafadvies kan uitbrengen. De rechtbank doet dit niet, vanwege het belang van de verdachte om spoedig te weten waar hij aan toe is. Verder vindt de rechtbank het in dit geval niet noodzakelijk, omdat de mee te wegen (en hier doorslaggevende) ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte niet veranderen.
De rechtbank vindt een werkstraf een passende straf voor de verdachte. De rechtbank vindt het belangrijk dat de verdachte nu direct de (strafrechtelijke) gevolgen van zijn gedrag gaat voelen. De werkstraf zal daarom in ieder geval voor een deel onvoorwaardelijk worden opgelegd. Dat wil zeggen dat dat deel van de straf ook echt zal moeten worden gedaan.
De rechtbank zal ook een deel van de straf voorwaardelijk opleggen. De verdachte hoeft dit gedeelte van de werkstraf niet uit te voeren als hij zich tijdens de proeftijd van 2 jaar aan bepaalde voorwaarden houdt. De rechtbank vindt het daarbij belangrijk dat de verdachte verder wordt begeleid door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en zal dit ook als voorwaarde opnemen. In het kader van deze begeleiding kan bekeken worden wat er nodig is om herhaling van delictgedrag te voorkomen.

7.De vordering van de benadeelde partijen

7.1
Dagvaarding 1, feit 3
[naam 1]heeft namens de gemeente Leidschendam - Voorburg een vordering ingediend voor het bedrag van €136,50 voor de kosten die gemaakt zijn om de paal met straatnaambord terug te plaatsen, vermeerderd met de wettelijke rente.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd deze vordering af te wijzen zodat de verdachte zich tijdens de pij-maatregel, die door de officier van justitie is gevraagd, zonder verdere afleiding kan richten op zijn behandeling. Daarnaast is de vordering volgens de officier van justitie onvoldoende onderbouwd omdat er geen bon is bijgevoegd.
7.1.2
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft de rechtbank gevraagd de vordering af te wijzen, omdat er geen bon is en de vordering dus niet goed genoeg is onderbouwd.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering niet-ontvankelijk verklaren omdat deze vordering, gelet op de betwisting, onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank moet ook bepalen wie de kosten moet dragen die zijn gemaakt in verband met de vordering. Omdat de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren, zal de rechtbank [naam 1] veroordelen in de kosten die de verdachte tot de dag van de uitspraak heeft om zich te verdedigen tegen de vordering. De rechtbank begroot die kosten tot vandaag op € 0,00.

8.De vorderingen tenuitvoerlegging

8.1
Inleiding
De verdachte is eerder al veroordeeld voor strafbare feiten. Op de zitting was de tenuitvoerlegging aan de orde van drie eerder aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde werkstraffen.
09/211679-17
Op 30 april 2018 heeft de kinderrechter van de rechtbank in Den Haag de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 20 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
05/019253-16
Op 4 oktober 2016 heeft de kinderrechter van de rechtbank in Rotterdam de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 30 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
10/811280-16
Op 4 oktober 2016 heeft de kinderrechter van de rechtbank in Rotterdam de verdachte onder andere veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Aan deze voorwaardelijke straf werd de voorwaarde verbonden dat de verdachte zich zou melden bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.
8.2
De vorderingen van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd de drie vorderingen af te wijzen zodat de verdachte zich binnen de door de officier van justitie gevraagde pij-maatregel geheel kan concentreren op zijn behandeling.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank gevraagd de drie vorderingen af te wijzen of eventueel de proeftijd daarvan de verlengen. De raadsvrouw vreest dat als de verdachte de voorwaardelijke taakstraffen allemaal moet uitvoeren, het teveel wordt en hij het overzicht kwijtraakt. Dat zou niet in zijn belang zijn.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich vóór het einde van de drie proeftijden niet aan de algemene voorwaarden gehouden omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten, namelijk de feiten die de rechtbank bewezen acht. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte moet ervaren dat wanneer hij zich niet aan de afspraken houdt, dit gevolgen heeft. De rechtbank vindt daarom dat hij (een deel) van de voorwaardelijke taakstraffen nu moet gaan uitvoeren.
Omdat de verdachte bij toewijzing van drie vorderingen, naast de op te leggen straf, onevenredig veel moet werken in het licht van zijn ontwikkeling, zal de rechtbank alleen de vorderingen met parketnummer 05/019253-16 en 10/811280-16 toewijzen. Dit houdt dus in dat de verdachte een taakstraf van in totaal 70 uur moet gaan uitvoeren. De vordering met parketnummer 09/211679-17 zal worden afgewezen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De straf is gebaseerd op de artikelen:
77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 266, 267, 285, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals ze golden op het moment dat de feiten gepleegd werden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten op de dagvaardingen 1, 2 en 3:
de wettelijke kwalificaties van deze feiten zijn:
dagvaarding 1, parketnummer 09/777042-18:
feit 1
BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT ALTHANS MET ZWARE MISHANDELING
feit 2
OPZETTELIJK EN WEDERRECHTELIJK ENIG GOED DAT GEHEEL OF TEN DELE AAN EEN ANDER TOEBEHOORT, VERNIELEN
feit 3
OPZETTELIJK EN WEDERRECHTELIJK ENIG GOED DAT GEHEEL OF TEN DELE AAN EEN ANDER TOEBEHOORT, ONBRUIBAAR MAKEN
dagvaarding 2, parketnummer (09/143491-18 t.t.g.):
MISHANDELING, TERWIJL HET MISDRIJF WORDT GEPLEEGD TEGEN EEN AMBTENAAR GEDURENDE DE RECHTMATIGE UITOEFENING VAN ZIJN BEDIENING
dagvaarding 3, parketnummer 09/144101-18 (t.t.g.):
EENVOUDIGE BELEDIGING, TERWIJL DE BELEDIGING WORDT GEDAAN AAN EEN AMBTENAAR GEDURENDE DE RECHTMATIGE UITOEFENING VAN ZIJN BEDIENING
verklaart deze feiten en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
een werkstraf voor de tijd van 100 uur;
bepaalt dat
50 uurvan deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd als de verdachte zich tot het einde van de proeftijd, die
2 jaarduurt, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat hij zich niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
2. dat hij voor het vaststellen van zijn identiteit zal meewerken aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs (artikel 1 Wet op de identificatieplicht) zal laten inzien;
3. dat hij zal meewerken aan het toezicht door de jeugdreclassering en aan huisbezoeken (artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht);
4. dat hij zich zal melden bij de jeugdreclassering, op momenten waarop zij dat willen en zolang zij dat willen;
de rechtbank geeft de opdracht om erop toe te zien dat de veroordeelde zich zal houden aan de voorwaarden en om hem daarbij te begeleiden aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
bepaalt dat van de 15 dagen die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, 2 uur per dag van de werkstraf wordt afgetrokken. In totaal is de aftrek dus 30 uur. Hierna moet de verdachte nog een werkstraf van 20 uur uitvoeren en blijft er 50 uur werkstraf voorwaardelijk over;
beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
10 DAGEN;
beveelt, voor het geval de voorwaardelijke taakstraf wordt omgezet in een onvoorwaardelijke taakstraf en de verdachte deze niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
25 DAGEN;
ten aanzien van dagvaarding 1, feit 3
de rechtbank bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[naam 1]
niet-ontvankelijk is;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten die door de verdachte zijn gemaakt om zich te verdedigen tegen de vordering en begroot die kosten tot vandaag op € 0,00;
ten aanzien van 09/211679-17 (TUL)
wijst de vordering af;
ten aanzien van 05/019253-16 (TUL)
gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van
30 uuropgelegd bij vonnis van de kinderrechter in Rotterdam van 4 oktober 2016;
ten aanzien van 10/811280-16 (TUL)
gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van
40 uuropgelegd bij vonnis van de kinderrechter in Rotterdam van 4 oktober 2016.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. C.F. Mewe, kinderrechter,
mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. van Schevikhoven, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
15 november 2018.
Bijlagen:
1) de tenlastelegging
2) de bewijsmiddelen
3) de bewezenverklaring
Bijlage 1. De tenlastelegging
Aan bovenbedoeld gedagvaarde persoon is tenlastegelegd dat:
09/777042-18
1.
hij op of omstreeks 23 juli 2018 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes, althans een soortgelijk voorwerp te houden in de richting van die [aangever] , althans te tonen aan die [aangever] en/of (daarbij) die [aangever] dreigend de woorden toe te voegen "Ga achteruit, of ik steek je" en/of "Ik ga hem gebruiken hoor", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 23 juli 2018 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, opzettelijk en wederrechtelijk een toegangsdeur (van een pand gelegen aan de Bouwlustweg), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan jeugdinstelling Schakenbosch, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk met een straatnaambord met paal een of meer ke(e)r(en) tegen die deur te slaan;
3.
hij op of omstreeks 23 juli 2018 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, opzettelijk en wederrechtelijk een straatnaambord met paal, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Gemeente Leidschendam Voorburg, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk dat straatnaambord met paal uit de grond te trekken;
09/143491-18
hij op of omstreeks 20 juli 2018 te 's-Gravenhage, een ambtenaar, [naam 2] (bijzonder opsporingsambtenaar in dienst bij de HTM), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door hem met gebalde vuist tegen het gezicht te stompen, althans op het hoofd te stompen;
09/144101-18
hij op of omstreeks 22 juli 2018 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam 3] , hoofdagent van politie Eenheid Den Haag, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: fack jou, kankerjood en/of kankerjood, houdt je kankerbek en/of kankerracist, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Bijlage 2. De bewijsmiddelen [5]
Dagvaarding 1
Voor de feiten 2 en 3 zijn dit de bewijsmiddelen:
Proces-verbaal van aangifte, p. 4 en 5
Proces-verbaal van aangifte, p. 17
Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 36
Dagvaarding 2
Dit zijn de bewijsmiddelen:
Proces-verbaal van aangifte, PL1500-2018195383-1
Proces-verbaal van bevindingen, 2018195383
Proces-verbaal van aanhouding, 2018195383
Proces-verbaal verhoor verdachte, PL1500-2018195383-6
Eigen verklaring verdachte op de zitting van 1 november 2018
Dagvaarding 3
Dit zijn de bewijsmiddelen:
Proces-verbaal van aangifte, p. 3 en 4
Proces-verbaal van bevindingen, p.5
Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 16
Eigen verklaring verdachte op de zitting van 1 november 2018
Bijlage 3. De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat:
09/777042-18
1.
hij op of omstreeks 23 juli 2018 te Leidschendam, gemeente Leidschendam -Voorburg, [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes te houden in de richting van die [aangever] en (daarbij) die [aangever] dreigend de woorden toe te voegen "Ga achteruit, of ik steek je" en "Ik ga hem gebruiken hoor";
2.
hij op of omstreeks 23 juli 2018 te Leidschendam, gemeente Leidschendam -Voorburg, opzettelijk en wederrechtelijk een toegangsdeur (van een pand gelegen aan de Bouwlustweg) toebehorende aan jeugdinstelling Schakenbosch heeft vernield door opzettelijk en wederrechtelijk met een paal tegen die deur te slaan;
3.
hij op of omstreeks 23 juli 2018 te Leidschendam, gemeente Leidschendam -Voorburg, opzettelijk en wederrechtelijk een paal met daaraan een straatnaambord toebehorende aan de Gemeente Leidschendam - Voorburg heeft onbruikbaar gemaakt door opzettelijk en wederrechtelijk die paal uit de grond te trekken;
09/143491-18
hij op 20 juli 2018 te 's-Gravenhage, een ambtenaar, [naam 2] (bijzonder opsporingsambtenaar in dienst bij de HTM), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door hem met gebalde vuist tegen het gezicht te stompen;
09/144101-18
hij op 22 juli 2018 te Leidschendam, gemeente Leidschendam -Voorburg opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam 3] , hoofdagent van politie Eenheid Den Haag, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: fack jou, kankerjood en kankerjood, houd je kankerbek en kankerracist.
Eventuele taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar verklaringen, dan zijn dat verklaringen uit het politiedossier met het nummer PL1500-2018199695
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 4
3.Proces-verbaal van getuige, p. 20 en 21
4.Eigen verklaring verdachte op de zitting van 1 november 2018
5.Wanneer hierna voor de feiten 2 en 3 van dagvaarding 1 wordt verwezen naar verklaringen, dan zijn dat verklaringen uit het politiedossier met het nummer PL1500-2018199695