6.3Het oordeel van de rechtbank
Om te bepalen welke straf en/of maatregel voor de verdachte gepast is, kijkt de rechtbank naar de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder ze zijn begaan en ook naar de persoon van de verdachte.
De verdachte heeft een werknemer van Schakenbosch bedreigd met een mes. Hij heeft zich helemaal niet afgevraagd hoe het was voor deze medewerker om zo bedreigd te worden.
De medewerker heeft zelf verklaard dat hij erg geschrokken en bang was.
De verdachte heeft diezelfde avond ook een deur en een paal met daaraan een straatnaambord vernield. Het kost veel geld om alles wat kapot is gemaakt te repareren en het zorgt bij de bewoners en medewerkers van de instelling ook voor onrust en gevoelens van onveiligheid.
De verdachte heeft verder een controleur van de HTM mishandeld door hem met zijn vuist in het gezicht te slaan. Dit heeft de aangever pijn gedaan. Ambtenaren moeten hun werk kunnen doen zonder dat zij met geweld te maken krijgen.
Ten slotte heeft de verdachte een agent beledigd door nare, kwetsende woorden tegen hem te zeggen. Ook hier geldt dat agenten hun werk moeten kunnen doen zonder dat zij respectloos worden behandeld.
Volgens het Uittreksel Justitiële Documentatie, het strafblad van de verdachte, is hij drie keer eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor diefstal van een fiets, winkeldiefstal en poging tot diefstal door middel van inklimming. Dit zijn de drie voorwaardelijke straffen waarvan nu de tenuitvoerlegging is gevraagd.
De rechtbank heeft de rapporten gelezen van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), de psychiater en de psycholoog.
In al deze rapporten komt naar voren dat de verdachte in zijn vroege jeugd bijzonder veel nare dingen heeft meegemaakt en dat dit van grote invloed is op zijn gedrag en ontwikkeling. Verder is duidelijk geworden dat de verdachte al geruime tijd in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp verblijft.
In het rapport van de psychiater van 28 oktober 2018 leest de rechtbank dat er veel problemen zijn in de ontwikkeling van de verdachte. Er is onder andere sprake van een normoverschrijdende gedragsstoornis, zwakbegaafdheid en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische, borderline en antisociale trekken. Er is verder sprake van een stoornis in cannabisgebruik die nu niet of minder actief is omdat de verdachte in een instelling woont waar hij wordt aangestuurd. Als voorlopige diagnose wordt een Post Traumatische Stress Stoornis (hierna: PTSS) genoemd.
De psycholoog heeft in het rapport van 29 oktober 2018, met uitzondering van de stoornis in het cannabisgebruik, dezelfde diagnoses als de psychiater gesteld en heeft daarbij genoemd dat er bij de verdachte sprake is van een zeer bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling.
De Raad en de psycholoog achten de kans op herhaling hoog. De psychiater heeft aangegeven dat wanneer feit 1, de bedreiging, bewezen wordt verklaard, de kans op herhaling van agressie hoog is.
De psycholoog en de psychiater adviseren de rechtbank om de verdachte een pij-maatregel op te leggen, zodat hij de behandeling kan krijgen die hij nodig heeft na alles wat er in zijn leven is gebeurd en zodat hij leert omgaan met zijn stoornissen.
De rechtbank heeft op de zitting van de Raad vernomen dat geen strafadvies kan worden gegeven omdat er onvoldoende tijd was om de rapporten van de psychiater en psycholoog te bestuderen en te bespreken.
Namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering is ter zitting naar voren gebracht dat vanwege de ernst van de problematiek bij de verdachte, niet verwacht wordt dat wezenlijke gedragsverandering kan plaatsvinden met minder ingrijpende maatregelen dan de pij-maatregel. Ten aanzien van het al dan niet opleggen van die maatregel wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De op te leggen straf
De rechtbank maakt zich, net als de deskundigen, zeer grote zorgen over de ontwikkeling van de verdachte. Er zijn meerdere zeer ernstige stoornissen bij de verdachte vastgesteld. Een uitgebreid en langdurig behandeltraject is nodig om ervoor te zorgen dat de verdachte zich beter kan ontwikkelen en niet opnieuw de fout in gaat. Alles wat er in de afgelopen jaren is gedaan, is niet genoeg geweest om dat te realiseren.
De rechtbank stelt zichzelf de vraag of dit ertoe moet leiden dat de pij-maatregel moet worden opgelegd. De rechtbank vindt van niet. Deze maatregel is te zwaar, gezien de relatief beperkte ernst van de feiten waarvoor de verdachte wordt veroordeeld en het relatief beperkte strafblad van de verdachte. De rechtbank merkt in dit verband op dat de verdachte nog nooit een onvoorwaardelijke straf heeft gekregen.
De Raad heeft op de zitting gevraagd de behandeling van het onderzoek aan te houden zodat de Raad alsnog een strafadvies kan uitbrengen. De rechtbank doet dit niet, vanwege het belang van de verdachte om spoedig te weten waar hij aan toe is. Verder vindt de rechtbank het in dit geval niet noodzakelijk, omdat de mee te wegen (en hier doorslaggevende) ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte niet veranderen.
De rechtbank vindt een werkstraf een passende straf voor de verdachte. De rechtbank vindt het belangrijk dat de verdachte nu direct de (strafrechtelijke) gevolgen van zijn gedrag gaat voelen. De werkstraf zal daarom in ieder geval voor een deel onvoorwaardelijk worden opgelegd. Dat wil zeggen dat dat deel van de straf ook echt zal moeten worden gedaan.
De rechtbank zal ook een deel van de straf voorwaardelijk opleggen. De verdachte hoeft dit gedeelte van de werkstraf niet uit te voeren als hij zich tijdens de proeftijd van 2 jaar aan bepaalde voorwaarden houdt. De rechtbank vindt het daarbij belangrijk dat de verdachte verder wordt begeleid door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en zal dit ook als voorwaarde opnemen. In het kader van deze begeleiding kan bekeken worden wat er nodig is om herhaling van delictgedrag te voorkomen.