ECLI:NL:RBDHA:2018:14013
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting naar Soedan
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 november 2018 uitspraak gedaan op de verzoeken om voorlopige voorzieningen van een Soedanese verzoeker, die zich verzet tegen zijn voorgenomen uitzetting naar Soedan. De verzoeker had op 31 oktober 2018 van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vernomen dat hij op 13 november 2018 om 12.00 uur zou worden uitgezet. Op 11 november 2018 diende hij een opvolgende asielaanvraag in, maar de staatssecretaris besloot op 12 november 2018 dat de uitzetting niet achterwege zou blijven. De verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening om de uitzetting te verbieden totdat op zijn bezwaren was beslist.
De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de claim van de verzoeker dat hij afkomstig is uit Darfur en dat zijn uitzetting naar Soedan in strijd zou zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De voorzieningenrechter oordeelde dat de overgelegde brief van de Darfur Vereniging niet als nieuw bewijs kon worden aangemerkt en dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat zijn uitzetting in strijd zou zijn met het EVRM. De voorzieningenrechter volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat er geen nieuwe elementen waren die de uitzetting zouden kunnen tegenhouden.
Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat de bezwaren van de verzoeker geen redelijke kans van slagen hadden en wees hij de verzoeken om voorlopige voorzieningen af. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en er werd geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.