ECLI:NL:RBDHA:2018:14003
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na gegrondverklaring beroep
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 november 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in het bezit is van een V-nummer, had eerder een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen in een besluit van 13 juli 2017. Verzoeker heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 26 april 2018. Hierop heeft verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter werd verzocht om te bepalen dat verzoeker behandeld zou worden alsof hij in het bezit was van een machtiging tot voorlopig verblijf. Echter, de rechtbank had op dezelfde dag het beroep in een andere procedure (zaaknummer AWB 18/3329) gegrond verklaard, waardoor niet langer voldaan werd aan het connexiteitsvereiste zoals neergelegd in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit leidde ertoe dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk werd verklaard.
De voorzieningenrechter heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.