In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een minderjarig kind met de Oegandese nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel, welke door de Staatssecretaris was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van een toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder, die naar verluidt was overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de eiser en de familierechtelijke relatie met de referent niet in geschil zijn. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag als onvoldoende gemotiveerd beoordeeld, omdat de Staatssecretaris niet had aangetoond dat de moeder van de eiser daadwerkelijk was overleden. De rechtbank heeft de overgelegde documenten, waaronder een overlijdensakte, als voldoende bewijs geacht voor de claim van overlijden. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.002,-.