ECLI:NL:RBDHA:2018:13998

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3329
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf voor een minderjarig kind in het kader van nareis asiel, met betrekking tot de vereiste toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een minderjarig kind met de Oegandese nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel, welke door de Staatssecretaris was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van een toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder, die naar verluidt was overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de eiser en de familierechtelijke relatie met de referent niet in geschil zijn. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag als onvoldoende gemotiveerd beoordeeld, omdat de Staatssecretaris niet had aangetoond dat de moeder van de eiser daadwerkelijk was overleden. De rechtbank heeft de overgelegde documenten, waaronder een overlijdensakte, als voldoende bewijs geacht voor de claim van overlijden. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.002,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/3329

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel afgewezen.
Bij besluit van 26 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens eiser is voorts referent, [referent] verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2013 en heeft de Oegandese nationaliteit. Op 19 juli 2016 heeft referent namens eiser een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (een mvv) in het kader van nareis asiel ingediend. Uit DNA-onderzoek is gebleken dat referent de biologische vader van eiser is.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat geen toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder is overgelegd. De eerste overgelegde overlijdensakte van de gestelde moeder van eiser is na onderzoek vals bevonden. De tweede overgelegde overlijdensakte is op uiterlijke kenmerken echt bevonden, al zegt dit niets over de juistheid van de inhoud van het document. Ook heeft referent niet duidelijk en consistent over het overlijden van de moeder van eiser verklaard, hetgeen in combinatie met de eerder vals bevonden akte maakt dat referent niet aannemelijk heeft gemaakt dat de moeder van eiser overleden is en daarom niet in staat is om het toestemmingsformulier te ondertekenen.
3. Eiser en referent kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en menen dat de aanvraag behoort te worden ingewilligd. Ter onderbouwing zijn de volgende documenten overgelegd: een overlijdensakte van de moeder van eiser, een geboorteakte van eiser, een paspoort van eiser en twee verklaringen van respectievelijk de huidige partner van referent, de heer. [persoon X] en de heer [persoon Y]. Het asielrelaas en het feit dat referent reeds een langdurige relatie met [persoon O] had, zijn beiden geloofwaardig geacht, hetgeen een belangrijke aanwijzing voor de geloofwaardigheid van de verklaringen die in de huidige procedure zijn afgelegd. Er wordt niet betwist dat de in eerste instantie overgelegde overlijdens- en geboorteaktes vals zijn bevonden, maar de heer [persoon Y] heeft in zijn verklaring beschreven wat hij heeft gedaan om aan die documenten te komen, waaronder geld betalen. Dit is gebruikelijk in Oeganda en is niet direct een aanwijzing dat documenten niet zouden kloppen. Voorts zijn de in tweede instantie overgelegde overlijdens- en geboorteakte wel degelijk beiden echt bevonden en wordt opgemerkt dat de verschillen tussen de eerste en de tweede overlijdensakte niet zodanig verschillen dat dit aanleiding vormt voor twijfel aan de originele aktes. Betwist wordt voorts dat de verklaringen van referent over de moeder van eiser niet duidelijk en consistent zijn geweest. Referent wijst er voorts op dat sprake is van een spoedeisend belang, nu eiser voor zorg afhankelijk is van [persoon O], wiens aanvraag reeds is ingewilligd en op korte termijn naar Nederland zal moeten afreizen vanwege het verlopen van de mvv.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Op grond van artikel 29, tweede lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000
(Vw 2000) kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de echtgenoot en de minderjarige kinderen van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met de vreemdeling Nederland is ingereisd dan wel nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend. Op grond van het vierde lid van artikel 29 van de Vw 2000 geldt het vorenstaande ook indien binnen drie maanden een mvv is aangevraagd.
4.2
In paragraaf C2/4.1 van de Vc 2000 is, voor zover van belang, bepaald dat de referent in Nederland moet aantonen dat zijn echtgenoot en kind(eren) op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoort en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De IND verstaat onder kinderen als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000, ook niet biologische (adoptie- of pleeg)kinderen van een referent. De referent onderbouwt dit met documenten. In dat verband wordt verwezen naar paragraaf C1/4.4.6 van de Vc 2000. De referent moet aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken over het feitelijk behoren tot zijn gezin van zijn echtgenoot en kind(eren), als de referent de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen.
Voorts is in paragraaf C2/4.1 van de Vc 2000 opgenomen dat verweerder geen mvv voor gezinshereniging in het kader van nareis verleent als de achterblijvende biologische ouder(s) geen toestemmingsverklaring heeft afgegeven met het oog op het vertrek van de kinderen naar Nederland. Verweerder verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw 2000 uitsluitend als:
- de hoofdpersoon documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder geen toestemmingsverklaring kan overleggen;
- de hoofdpersoon aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de hoofdpersoon het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen;
- de kinderen voldoen aan de overige voorwaarden uit deze paragraaf (C2/4.1 Vc).
4.3
De rechtbank stelt vast dat de identiteit van eiser en de familierechtelijke relatie tussen eiser en referent niet in geschil is. De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of verweerder op goede gronden heeft kunnen stellen dat een toestemmingsverklaring vereist is, omdat niet aannemelijk zou zijn gemaakt dat de moeder van eiser is overleden.
4.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de moeder van eiser is overleden. Verweerder had niet zonder nadere motivering voorbij mogen gaan aan de tweede, op uiterlijke kenmerken echt bevonden, overlijdensakte. Na onderzoek door Bureau Documenten van de Immigratie- en naturalisatiedienst op 19 juni 2017 zijn de overgelegde geboorteakte van eiser en de overlijdensakte van de moeder van eiser beiden vals bevonden. Deze documenten zijn verkregen door de heer [persoon Y]. Vervolgens heeft referent opnieuw voornoemde documenten overgelegd, welke beiden opnieuw door Bureau Documenten zijn onderzocht. Deze documenten zijn verkregen door de heer [persoon O]. Beide laatstgenoemde documenten zijn op 11 december 2017 op uiterlijke kenmerken echt bevonden. Over de inhoud van beide documenten is door Bureau Documenten geen uitspraak gedaan. Kernpunt van geschil is of de moeder van eiser wel of niet is overleden. Daarbij mag naast de op uiterlijke kenmerken echt bevonden overlijdens akte waarde gehecht worden aan de consistentie in de verklaringen en documenten over de overlijdensdatum, te weten 20 november 2014. Voorts zijn deels ten onrechte tegenstrijdigheden in de verklaringen van referent tegengeworpen. Referent heeft verklaard dat de eerst overgelegde – en vals bevonden – overlijdensakte door de heer [persoon Y] is aangevraagd. Deze verklaring wordt onderbouwd door de in beroep overgelegde verklaring van de heer [persoon Y] zelf. De tweede overgelegde – en echt bevonden – overlijdensakte is door de heer [persoon O] aangevraagd, hetgeen wederom blijkt uit de in beroep overgelegde verklaring van de heer [persoon O]. Dit betreft geen tegenstrijdigheid, maar een misinterpretatie van verweerder.
5. In het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank een zorgvuldigheids- motiveringsgebrek en een motiveringsgebrek in de besluitvorming gelegen. Het beroep is gegrond.
6. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • Verklaart het beroep gegrond;
  • Vernietigt het bestreden besluit;
  • Draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • Veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon-Overdijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.