ECLI:NL:RBDHA:2018:13993

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2629
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel op basis van onvoldoende bewijs van feitelijke gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren in 1950 met de Somalische nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel, welke door de Staatssecretaris was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en zijn referente niet aannemelijk was gemaakt, aangezien er geen documenten van hun huwelijk waren overgelegd en er tegenstrijdige verklaringen waren gegeven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser en referente stelden gehuwd te zijn, maar dat er geen bewijs was van dit huwelijk. Eiser had verklaard dat hij op 10 september 2009 was gehuwd, maar dat het huwelijk nooit was geconsumeerd en dat hij nooit met referente had samengewoond. Referente had daarentegen verklaard dat zij in 2007 was gehuwd en Somalië in 2010 had verlaten. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van eiser inconsistent waren en dat hij niet in staat was geweest om de feitelijke gezinsband aan te tonen.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen, omdat er geen sprake was van een feitelijke gezinsband. Ook werd de stelling van eiser dat hij niet was gehoord in de bezwaarfase verworpen, omdat de rechtbank vond dat de Staatssecretaris had kunnen afzien van het horen in bezwaar, gezien de kennelijk ongegronde aard van het bezwaar. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/2629

uitspraak van enkelvoudige kamer van 26 november 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 17 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel afgewezen.
Bij besluit van 14 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens eiser is eveneens referente [referente] verschenen. Als tolk is verschenen A.O. Adam. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1950 en heeft de Somalische nationaliteit. Op 12 maart 2015 heeft referente namens eiser een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (een mvv) ingediend. Op 31 juni 2017 heeft een identificerend interview met eiser op de Nederlandse ambassade in Kampala, Oeganda plaatsgevonden.
2. Eiseres en referente stellen te zijn gehuwd. Er zijn echter geen documenten van het huwelijk overgelegd. Eiser is daarom door verweerder gehoord om hem in de gelegenheid te stellen het huwelijk met verklaringen aannemelijk te maken. Naar het oordeel van verweerder is eiser hier niet in geslaagd, nu sprake is van tegenstrijdige verklaringen ten aanzien van het huwelijk en het samenwonen. Verweerder heeft daarom de aanvraag afgewezen omdat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referente niet aannemelijk is gemaakt.
3. Eiser kan zich met deze beslissing niet verenigen en meent dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen. Verweerder had eiser in bezwaar moeten horen om elke twijfel en discrepantie in de verklaringen op te helderen en waar nodig aan te vullen. Eiser spreekt in het interview over twee momenten en haalt deze door elkaar. Eiser spreekt namelijk over het moment dat hij zich tot de broer van referente wendt om het huwelijk vast te laten zetten en over het wettig huwelijk via de rechtbank. Referente was bij beide momenten niet persoonlijk aanwezig en er werd daarom telefonisch contact met haar opgenomen. Verweerder had rekening moeten houden met het feit dat er tussen beiden een liefdesrelatie was op momenten dat de een dan wel beiden gehuwd waren. Naar Nederlandse normen kan gezegd worden dat er op dat moment geen sprake was van samenwoning, maar eiser kwam wel regelmatig bij referente in huis. Verweerder heeft ten onrechte de overige informatie die eiser tijdens het interview heeft gegeven niet betrokken bij de beoordeling van de aanvraag en ook niet in bezwaar. Het rapport van het interview met eiser geeft namelijk voldoende aanknopingspunten voor een huwelijk, dan wel een relatie tussen eiser en referente. Eiser beschikt over veel informatie over het gezin van referente en bekommert zich om het lot van de zoon van referente genaamd Said.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), voor zover hier van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
(a.) de echtgenoot van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling.
4.2
Op grond van paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), onder het kopje ‘Feitelijke gezinsband’, voor zover hier van belang, verleent verweerder de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, van de Vw 2000, als de echtgenote of partner feitelijk behoren tot het gezin van de referent. De referent in Nederland moet aantonen dat zijn echtgenote of partner op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoort en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De referent onderbouwt dit met documenten. De referent moet aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken over het feitelijk behoren tot zijn gezin van echtgenote of partner, als de referent de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen.
4.3
Tussen partijen is in geschil of eiser en referente daadwerkelijk gehuwd zijn en er derhalve gesproken kan worden van een feitelijke gezinsband. Omdat eiser niet over documenten beschikt en er bewijsnood is aangenomen, is eiser in de gelegenheid gesteld het gestelde huwelijk met verklaringen aannemelijk te maken. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser hier niet in geslaagd is. Zo heeft eiser verklaard op 10 september 2009 te zijn gehuwd, maar het huwelijk nooit geconsumeerd te hebben en nimmer te hebben samengewoond. Referente heeft echter verklaard in 2007 te zijn gehuwd. Zij zou voorts Somalië rond 8 april 2010 hebben verlaten. Daarnaast heeft eiser verklaard dat referente in Mogadishu was ten tijde van het huwelijk, en zij daarna is verdwenen. Eiser heeft deze verklaring later herhaald door te stellen dat hij en de broer van referente na sluiting van het huwelijk over de telefoon naar Mogadishu gingen, maar referente nergens konden vinden. Later in hetzelfde interview verklaart eiser echter dat referente ten tijde van sluiting van het huwelijk reeds in Nederland was. Deze verklaring is door de interviewer herhaald en vervolgens door eiser bevestigd.
Het argument van eiser dat hij over twee verschillende momenten spreekt en deze momenten door elkaar heeft gehaald, biedt naar het oordeel van de rechtbank geen afdoende verklaring voor de tegenstrijdigheden in de verklaringen. De stelling van eiser dat het interview voorts voldoende aanknopingspunten voor het aannemen van een huwelijk biedt, volgt de rechtbank evenmin. Nu eiser er niet in is geslaagd om ten aanzien van essentiële elementen in de gestelde relatie zoals het huwelijk, de samenwoning en het vertrek van referente uit Somalië consistent te verklaren, kan uit de overige verklaringen evenmin volgen dat sprake is van een huwelijk. Ter zitting is door de gemachtigde van eisers betoogd dat de tolk de verklaringen van eiser niet goed heeft vertaald. De rechtbank volgt eisers hier niet in, nu pas ter zitting voor het eerst naar voren is gebracht dat sprake zou zijn geweest van incorrecte vertalingen. Voorts blijkt uit de stukken niet van een moeizame communicatie of anderszins problemen tussen eiser en de tolk. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser niet ten onrechte heeft afgewezen omdat geen sprake is van een feitelijke gezinsband.
4.4
Ten aanzien van de stelling dat in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord, overweegt de rechtbank het volgende. Het uitgangspunt met betrekking tot horen in bezwaar is de in artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vervatte regel dat er voor het bestuur een hoorplicht bestaat, behoudens de in artikel 7:3 van de Awb genoemde uitzonderingen. Van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoel in artikel 7:3, aanhef en onder b van de Awb, is sprake indien aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met hetgeen in eerste instantie door de vreemdeling is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat verweerder heeft kunnen afzien van het horen in de bezwaarfase.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon-Overdijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.