ECLI:NL:RBDHA:2018:13993
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel op basis van onvoldoende bewijs van feitelijke gezinsband
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren in 1950 met de Somalische nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel, welke door de Staatssecretaris was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en zijn referente niet aannemelijk was gemaakt, aangezien er geen documenten van hun huwelijk waren overgelegd en er tegenstrijdige verklaringen waren gegeven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser en referente stelden gehuwd te zijn, maar dat er geen bewijs was van dit huwelijk. Eiser had verklaard dat hij op 10 september 2009 was gehuwd, maar dat het huwelijk nooit was geconsumeerd en dat hij nooit met referente had samengewoond. Referente had daarentegen verklaard dat zij in 2007 was gehuwd en Somalië in 2010 had verlaten. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van eiser inconsistent waren en dat hij niet in staat was geweest om de feitelijke gezinsband aan te tonen.
De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen, omdat er geen sprake was van een feitelijke gezinsband. Ook werd de stelling van eiser dat hij niet was gehoord in de bezwaarfase verworpen, omdat de rechtbank vond dat de Staatssecretaris had kunnen afzien van het horen in bezwaar, gezien de kennelijk ongegronde aard van het bezwaar. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.