In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 november 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Syrische nationaliteit houdende vrouw, had een aanvraag ingediend op 27 juni 2017, maar deze werd afgewezen op 19 september 2017, omdat de referent niet kon aantonen zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan te beschikken. Dit besluit werd in een later stadium, op 5 april 2018, door de Staatssecretaris in het bestreden besluit gehandhaafd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 9 november 2018, waar eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en referent, werd de zaak behandeld. De rechtbank overwoog dat de referent, ondanks een fase A uitzendcontract dat eindigde op 30 juni 2018, voldoende middelen van bestaan had aangetoond door een nieuwe arbeidsovereenkomst te overleggen die inging op 1 juli 2018. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte onvoldoende waarde had gehecht aan de werkgeversverklaring en de nieuwe arbeidsovereenkomst. De rechtbank concludeerde dat de referent wel degelijk duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikte, en verklaarde het beroep gegrond.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.002,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.