ECLI:NL:RBDHA:2018:13983

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3205
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende middelen van bestaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 november 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Syrische nationaliteit houdende vrouw, had een aanvraag ingediend op 27 juni 2017, maar deze werd afgewezen op 19 september 2017, omdat de referent niet kon aantonen zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan te beschikken. Dit besluit werd in een later stadium, op 5 april 2018, door de Staatssecretaris in het bestreden besluit gehandhaafd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 9 november 2018, waar eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en referent, werd de zaak behandeld. De rechtbank overwoog dat de referent, ondanks een fase A uitzendcontract dat eindigde op 30 juni 2018, voldoende middelen van bestaan had aangetoond door een nieuwe arbeidsovereenkomst te overleggen die inging op 1 juli 2018. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte onvoldoende waarde had gehecht aan de werkgeversverklaring en de nieuwe arbeidsovereenkomst. De rechtbank concludeerde dat de referent wel degelijk duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikte, en verklaarde het beroep gegrond.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.002,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/3205

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van de procedure Toegang en Verblijf afgewezen.
Bij besluit van 5 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2018. Eiseres zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens eiseres is eveneens referent, de heer [referent] verschenen. Als tolk is verschenen L. Makkadam. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1998 en heeft de Syrische nationaliteit. Op 27 juni 2017 heeft referent namens eiseres een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (een mvv) in het kader van de procedure Toegang en Verblijf ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat referent niet heeft aangetoond zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan te beschikken. Het dienstverband van referent bij [bedrijf 1] is namelijk een fase A contract zonder loondoorbetalingsplicht, waarmee niet is voldaan aan de vereisten zoals genoemd in artikel 3.75, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Bovendien eindigde de arbeidsovereenkomst op 30 juni 2018. De enkele intentie om referent een contract voor bepaalde tijd aan te bieden is onvoldoende om te spreken over duurzaam voldoende middelen van bestaan. Ook is geen sprake van een schending van het recht op gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM).
3. Eiseres en referent kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en menen dat referent wel degelijk over als duurzaam aan te merken middelen van bestaan beschikt, nu hij sinds het begin van zijn contract altijd 40 uur per week heeft gewerkt. Het inkomen is daarnaast het komende jaar nog beschikbaar: het contract is weliswaar op 30 juni 2018 geëindigd, maar de werkgever zal het contract gaan verlengen, hetgeen ook blijkt uit de overgelegde intentieverklaring. Eiseres doet een beroep op de arresten Chakroun, Khachab en de Gezinsherenigingsrichtlijn nu een concrete beoordeling van de situatie van referent ontbreekt en daarnaast de individuele omstandigheden onvoldoende zijn meegewogen. Ook heeft verweerder ten onrechte niet onderkend dat de beoordeling alleen gebaseerd mag zijn op de ontwikkeling van het inkomen van referent in de zes maanden voorafgaand aan het onderzoek. Volgens de beleidswijziging van het duurzaamheidsvereiste van 23 februari 2017 is de terugkijktermijn één jaar plus een half jaar vooruitkijktermijn. Ook heeft verweerder nagelaten volledig te toetsen aan artikel 8 van het EVRM. Verweerder had voorts de overgelegde stukken met betrekking tot het huwelijk op authenticiteit moeten onderzoeken, ongeacht de vraag of aan het middelenvereiste is voldaan.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw worden afgewezen indien (…) de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.2
Op grond van artikel 3.75, eerste lid van het Vb 2000 zijn de in artikel 16, eerste lid, onder c van de Vw 2000 bedoelde middelen van bestaan in ieder geval duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.
4.3
Op grond van artikel 3.24b van het Voorschrift Vreemdelingen (VV) zijn in aanvulling op artikel 3.75, eerste lid, van het Vb, in het kader van verblijf als familie- of gezinslid middelen van bestaan verkregen uit arbeid in loondienst eveneens duurzaam, indien op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven een aaneengesloten periode van een jaar voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst zijn verworven en de middelen van bestaan nog zes maanden beschikbaar zijn.
4.4
Vast staat dat referent in het bezit is van een uitzendcontract fase A, met een looptijd van 1 juni 2017 tot en met 30 juni 2018. [bedrijf 2], het bedrijf waar eiser – via het uitzendbureau – werkzaamheden voor verricht, heeft op 4 oktober 2017 een verklaring afgegeven waaruit blijkt dat werknemers het eerste jaar via een uitzendbureau worden ingehuurd. Bij goed functioneren krijgen werknemers na het eerste jaar rechtstreeks een contract aangeboden door [bedrijf 2]. In de verklaring staat voorts vermeld dat eiser goed en naar volle tevredenheid functioneert. Op 13 juli 2018 heeft referent zijn nieuwe arbeidscontract van [bedrijf 2] aan verweerder en de rechtbank opgestuurd. Dit nieuwe contract is geldig van 1 juli 2018 tot en met 31 mei 2019. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte onvoldoende waarde aan de werkgeversverklaring van 4 oktober 2017 heeft gehecht, nu referent ook daadwerkelijk een nieuwe arbeidsovereenkomst heeft overgelegd. In tegenstelling tot verweerder heeft de rechtbank het document meegewogen bij de beoordeling. Dit gelet op het feit dat de overeenkomst weliswaar in beroep is overgelegd, maar de vorige arbeidsovereenkomst pas op 30 juni jl. verliep en referent snel na deze datum de nieuwe arbeidsovereenkomst heeft overgelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat referent voldoende heeft aangetoond duurzaam over voldoende middelen van bestaan te beschikken.
5. Het beroep is gegrond.
6. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakt proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon-Overdijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2018
.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.